Albert van Dalsum was een vermaard en veelzijdig toneelleider, acteur, regisseur en decorontwerper, de laatste grote toneelvernieuwer in Nederland, die een kwart eeuw het gezicht van het toneel bepaalde, en bij zijn leven al een legende.
"Noem eens een kunstenaar? kon men vragen, aan wie dan ook. Albert van Dalsum, luidde in vele gevallen het antwoord. Decennia lang is Van Dalsum het voorbeeld van een kunstenaar geweest in ons land. Hij was kunstenaar van een zodanig geweld, dat het niemand kon ontgaan: dat is nou een kunstenaar. Hij werd op die manier deel van het gezicht van Nederland. Een forse man, een onsierlijke man, een volstrekt niet praalzuchtige man — een man kortom, die stond voor zijn kunst als een bakker voor zijn brood, een baggeraar voor zijn kanaal, een bouwmeester voor zijn gebouw. Een koninklijk man, een kunstenaar bij de gratie Gods" (schrijver en criticus Anton Koolhaas).
Toneel was zijn voertuig, maar hij stak ver boven zijn vak uit. Compromisloos als het om zijn morele en artistieke principes ging, was hij door zijn visie, zijn houding en zijn daden een geweten van de natie in moeilijke tijden. Een geboren leider, die blijft inspireren.
Hij noemde zich een schakel. In hem komen drie eeuwen samen. Hij kwam voort uit de 19de, gaf vorm aan de 20ste en was een voorloper van de 21ste. In zijn geboortejaar werd in Parijs de wereldtentoonstelling gehouden, die in het teken van de technische vooruitgang stond (eerste industriële revolutie). Omdat de industrie grondstoffen nodig had, werden verre gebieden ontsloten. Van Dalsum's vader, die wagenmeester bij het spoor was, moest zijn gezin achterlaten om in Nederlands-Indië te gaan werken, waar hij overleed. Arbeidersgezinnen leefden in erbarmelijke sociale omstandigheden. Van Dalsum was een van de utopisten, die zich hun lot aantrokken.
In het begin van de 19de eeuw kwamen West-Europese kunstenaars in opstand tegen de burgerlijke kapitalistische moraal, het primaat van de techniek en de academische norm, die voorschreef dat kunst niet mocht verontrusten, maar mooi, dat wil zeggen aangenaam en technisch perfect moest zijn. Tegen die norm heeft hij zijn hele leven gestreden. Techniek was voor hem een middel en geen doel, en hij was voor schoonheid, maar geen verhullende schoonheid (romantiek). Het ging hem niet om het mooi weergeven van de buitenkant (impressionisme), maar om wat daar onder lag en bovenuit stak: de innerlijke motieven van de mens en diens strijd met het leven. Geen kunst omwille van de kunst (l'art pour l'art), maar de waarheid, in zijn tijd de armoede van de grote economische depressie, twee wereldoorlogen, nazisme en antisemitisme. Als regisseur koos hij liever een zwak stuk met waarheidsgehalte, dan een sterk stuk zonder. Daarom noemt men zijn toneel tijdstoneel.
Hij maakte het toneel los van de Hollandse gezapigheid en betrok het bij de internationale avantgarde. Uit het verzet in het eerste kwart van de 19de eeuw ontstonden modernistische kunstvormen, die de basis zijn van de huidige kunst, zoals het expressionisme. Vooral de Duitse expressionisten wilden niet esthetisch afbeelden, maar hun gevoel verhevigd uiten, wat aansloot bij zijn aard. Van dit expressionisme werd Van Dalsum de Nederlandse toneelvertegenwoordiger. Tevens werd hij geïnspireerd door de expressionistische schilderkunst, die vooraf ging aan het expressionistisch toneel. Naast zijn toneelwerk heeft Van Dalsum altijd geschilderd. Hij begon ermee op zijn twintigste en had veel vrienden die beeldend kunstenaar waren, o.a. van de Bergense School. In zijn decorontwerpen komen toneel en schilderen samen.
Albert wordt geboren in 1889. Kort daarna overlijden zijn ouders op betrekkelijk jonge leeftijd. Hij komt onder voogdij, wordt gescheiden van zijn broers en zusters, komt als enig kind terecht bij zijn grootouders, die kort daarna ook overlijden, en wordt
De actrice Willy Haak vatte zijn persoonlijkheid samen: "Albert van Dalsum is een wonderlijk mens. Hij heeft de koppige eenzelvigheid van een Brabantse boer, de bezetenheid van een groot kunstenaar en de mystieke inslag van een priester. Dit alles vormt de mens Van Dalsum." Ook zijn compagnon August Defresne zei over hem: "een mens van zeer zeldzame, ik zou bijna zeggen zonderlinge, innerlijke samenstelling. Doordat Van Dalsum een mens is van groot formaat, is hij soms heel, heel groot en soms heel, heel klein" (cursivering van mij). Juist omdat hij een wereldverbeteraar was, kon hij een wereldvreemde indruk maken: "hij had als het ware de begane grond nog nooit betreden" (de acteur Ferd. Sterneberg). Dat was zijn kracht èn zijn zwakte. Omdat hij begaan was met het lot van de hele mensheid, zag hij de dagelijkse bekommernissen van de individuele deelnemers vaak over het hoofd. Dat is hem ook wel verweten. Volgens zijn eigen woorden was hij een aartsindividualist en juist daarom verlangde hij naar een gemeenschap, sociaal en spiritueel.
Van Dalsum was een uitgesproken gevoelsmens, intelligent, maar anti-intellectueel. Intuïtief begreep hij eerder dan anderen de problemen van zijn tijd, maar door die geaardheid kwam hij soms ook in de problemen. Defresne: "Het is een van zijn beste eigenschappen, dat hij van een zeer sterke emotionaliteit is, een van zijn slechtste, dat hij de neiging vertoont zich kritiekloos met zijn gevoelens te vereenzelvigen. Hij heeft echter de zeldzame verdienste dit soms in te zien". Daarom zocht hij altijd de samenwerking met een analytische tegenpool, die hij vond in Eduard Verkade en Defresne. En last but not least: hij was een ongelooflijk harde werker, die het uiterste van zichzelf vroeg.
Op de HBS, een ongewone luxe voor een arbeiderskind in die tijd, komt hij toevallig in de klas bij de latere acteurs Cor Ruys en Adolf Bouwmeester, kinderen uit beroemde toneelfamilies, die zijn interesse voor het toneel wekken. Hij wil ook aan het toneel, maar moet van zijn voogd zijn dagen slijten als klerk bij het spoor. Weerstand heeft hem altijd strijdbaarder gemaakt. Hij neemt toneellessen en maakt zich los van zijn milieu. Bij de eerste grote toneelvernieuwer Willem Royaards, die hem het acteursvak leert, gaat een wereld voor hem open. Via hem komt hij in contact met de kring gemeenschapskunstenaars rond de dichter Albert Verwey. Een van hen is de schrijfster Henriëtte Roland Holst, die hem in aanraking brengt met het socialisme. Omdat hij grotere rollen wil en Royaards te dicterend vindt, verruilt hij diens gezelschap voor de gerenommeerde Koninklijke Vereniging Het Nederlands Toneel (KVHNT), waar hij al spoedig een belangrijk acteur wordt.
Dan, als een donderslag bij heldere hemel, formuleert hij op 27jarige leeftijd zijn kernachtige beginselverklaring Kunst is levensbesef, tot schoonheid verwerkt, waarin hij het verband legt tussen kunst, religie en maatschappij. Betrokkenheid bij het leven is de voorwaarde voor het scheppen van kunst. Onder het leven verstaat hij niet alleen het individuele sterfelijke leven, maar ook het eeuwige zich steeds vernieuwende leven waaruit ieder mens geboren wordt en waarin hij weer verdwijnt: de schepping, de kosmos of de natuur. Het besef dat je daar deel van uitmaakt, is voor Van Dalsum religieus en het uiten daarvan in schoonheid, is kunst. Kunst is dus een religieuze uiting. Vervolgens zegt hij dat grote kunst pas ontstaat als de kunstenaar een gemeenschap vertegenwoordigt, die in dat religieuze besef gebonden is. Van verbondenheid is echter geen sprake. Hij publiceert dit artikel (zijn eerste) in 1916, midden in de Eerste Wereldoorlog. Aangezien het Christendom die niet kon voorkomen, concludeert hij dat er een nieuwe religie moet komen. Omdat die er niet komt, zoekt hij dat gemeenschapgevoel vervolgens in het socialisme en communisme om tenslotte toch terug te keren tot het katholicisme, waarin hij van huis uit werd opgevoed. Desondanks doen er zoveel anekdotes de ronde over zijn gevloek en citeert hij met instemming zijn vriend, de katholieke hoogleraar Anton van Duinkerken: "Katholicisme is goed, maar Roomsen zijn tuig". Niet de kerk is de heilig, maar de mystieke verbondenheid met de bron van alle leven.
Deze op de levensfilosofie van Nietzsche en Verwey geïnspireerde beginselverklaring is bepalend voor zijn verdere leven en kunst. Zijn onderwerp is niets minder dan het leven zelf, de vreugde om het bestaan èn de worsteling: de mens tegenover zichzelf, zijn medemens en hogere machten. Hij wil raken aan datgene waar de wetenschap ophoudt, het mysterie waaruit de religie en de kunst is ontstaan: de raadsels die zwijgend achter ieder mensenleven staan. Kunst is voor hem niet vrijblijvend, maar heeft een emancipatoir doel: de mensen bewust maken van wat er aan de hand is in hun leven en in hun tijd, omdat hij als hun vertegenwoordiger een morele voorbeeldfunctie heeft.
Hij begint zich op te werpen als woordvoerder van de jongeren. Samen met gelijkgestemde leeftijdsgenoten richt hij het Groot Toneel op (1918), dat door geldgebrek slechts kort bestaat, maar toch een eigen geluid heeft laten horen. Het is daarna te danken aan Eduard Verkade de tweede grote toneelvernieuwer, dat hij definitief tot ontplooiing komt als groot karakterspeler en regisseur. Wat zij gemeen hebben is, dat toneel niet het uiterlijke moet afbeelden, maar de innerlijke drijfveren en conflicten van de mens moet verbeelden. Hun samenwerking is zo vruchtbaar, omdat hun totaal tegengestelde karakters elkaar aanvullen, maar dat drijft hen op den duur ook uit elkaar. Evenals Royaards heeft Verkade geen maatschappelijk doel met het toneel en Van Dalsum verlangt een heviger uitdrukking van het gevoel: het expressionisme.
Zijn eerste maskerexperiment in eigen beheer, Vrouwe Emers grote strijd (1922), is een onbekend verschijnsel en brengt heel het land in beroering. Ook bij Verkade doet hij expressionistische regies, o.a. Lilliom waarmee hij als decorontwerper doorbreekt. Hij is idolaat van de Belgische expressionistische toneelschrijver Herman Teirlinck, wiens De vertraagde film net als Liliom in een kermismilieu speelt. De kermis is voor Van Dalsum een metafoor voor het leven. Het contrast van de feestende massa tegenover de eenzame eenling is een van zijn grote thema's.
Een ander thema in die tijd is de dreigende overheersing door de machine. Met de huidige robots en computers nog steeds actueel. Dat is het onderwerp van zijn gigantische massaregies D.16. M.M. met studenten en Gas 1 (1928) met 250 arbeidersjongeren (AJC), geïnspireerd op het moderne Russische toneel. Evenals veel andere vooruitstrevende kunstenaars en intellectuelen ziet hij het communisme als de nieuwe bindingsvorm, waaruit een betere wereld en grote kunst kan ontstaan. Bij Gas 1 beseft Verkade plotseling dat niet langer hij de vernieuwer is, maar Van Dalsum, om wie zich binnen zijn gezelschap een groep jonge acteurs heeft geschaard. Dit kan Verkade niet meer tolereren. Van Dalsum weet nu dat hij voor zichzelf moet beginnen. Daarmee begint ook een nieuw hoofdstuk in de toneelgeschiedenis.
Hij richt in 1929 het Oost-Nederlands Toneel op, dat ondanks zijn korte bestaan "van beslissende invloed is op de ontwikkeling van het Nederlands toneel na 1930" (Hunnigher 1949). Acteurs volgen hem naar Arnhem wegens zijn fascinerende en bezielende persoonlijkheid (Pos 1971). Onder hen is Do Mogendorff (toneelnaam Do Hoogland), met wie hij een jaar later trouwt. Zijn expressionistische geestverwant Defresne is dramaturg en tweede regisseur, diens vrouw Charlotte Köhler zijn grootste actrice. Voorstellingen als De comedie van het geluk en De driestuiversopera van Brecht en Weill (eerste Nederlandse opvoering) slaan bij de critici in als een bom: dit is het nieuwe geluid. Maar van de beloofde financiële steun komt weinig terecht. Na een jaar is het ONT op de fles. Van Dalsum houdt er een schuld aan over, waar hij zijn leven lang voor moet bloeden.
Het is een misverstand, dat hij totaal niet met geld kon omgaan en dat geld hem niet interesseerde, zoals in navolging van Plekker 1983 nog op de overigens uitstekende website eenlevenlangtheater.nl wordt beweerd. Het ONT werd opgericht in de grote economische depressie en vóór WO II werd er niet of nauwelijks gesubsidieerd. Een groot deel van de recette ging op aan schouwburghuur en belasting. Toneelgezelschappen gingen aan de lopende band failliet. De kas regeerde. In de moordende concurrentie om het publiek eisten schouwburgdirecties voor elk wat wils. Van Dalsum bezweek nooit onder die druk. Hij streed tegen toneel als amusement. Artistiek ging hem boven geld, maar het gezelschap moest natuurlijk wel draaiend gehouden worden. Dat liet hij, net als iedere CEO, over aan zijn financiële man, in die tijd meestal een acteur. Bij het ONT was dat Maurits Parser en daarna Jo Sternheim. Tijdens WO II zat hij in de 'Commissie van dertien', die zich hard maakte voor een betere subsidieregeling. Het is mede aan hem te danken dat we die nu hebben.
Na het ONT wordt hij met zijn troep opgenomen door Verkade, die hem als een verloren zoon ontvangt. Samen richten ze het Amsterdams Toneel op, dat ook het loodje legt. Ze solliciteren naar de place to be, de Amsterdamse Stadsschouwburg. Het zuinige Amsterdam denkt een dubbelslag te slaan door hen aan de artistiek tegenovergestelde KVHNT te koppelen. Als dit monsterverbond ook ten onder gaat is het toneel in crisis. Men acht Van Dalsum de enige, die deze artistieke impasse kan doorbreken. Hij zet met Defresne en Sternheim het ONT voort met De Amsterdamse Toneelvereniging (1932). Omdat ze met kop en schouders boven de rest uitsteken, wordt de ATV de eerste bespeler van de Stadsschouwburg.
Ze maken hun motto 'Wij spelen levend toneel van deze tijd' meer dan waar met een bijna onafgebroken toneelfeest van ongekende kwaliteit, waarvoor Van Dalsum ook schitterende decors ontwerpt. Met hun getuigend toneel ageren ze keer op keer tegen het fascisme. Zo neemt hij al in 1935 stelling tegen het bevriende staatshoofd Hitler met De beul, waarschijnlijk de meest geruchtmakende voorstelling uit de hele Nederlandse toneelgeschiedenis, die door NSBers met rookbommen verstoord wordt, gevolgd door een hetze van de rechtse pers en discussies in de Tweede Kamer. De weerstand die ze zo wekken en het tweeslachtige Amsterdamse toneelbeleid, maken in 1938 een eind aan deze glorieuze periode.
In de Tweede Wereldoorlog blijft hij uit solidariteit met het volk voorlopig op zijn post en richt 'Studio' op (1940), maar weigert openlijk te spelen in schouwburgen waar Joden niet welkom zijn. Als de Duitsers hem met geladen revolvers willen dwingen de leiding van het gilde toneel en dans van de Nederlandse Kultuurkamer op zich te nemen, duikt hij met zijn Joodse vrouw meteen onder. Zijn vlucht is door het toneelverzet voorbereid. Ze worden een paar keer verraden en gearresteerd, maar weten te ontkomen. Tijdens de onderduik leven ze van clandestiene voordrachten, wordt Van Dalsum katholiek en bevalt Do van Dalsum van een zoon. Ze trekken met de baby naar het zuiden, waar ze in Uden de intocht van de geallieerden meemaken. Hij sluit zich aan bij Radio Herrijzend Nederland. In Maastricht voert hij met amateurs De Batavische gebroeders van Vondel op, waarbij hij de Romeinen in het stuk een Duitse helm opzet. Bij de bevrijding speelt hij in de Amsterdamse Stadsschouwburg magistraal de ter dood veroordeelde schrijver in Vrij volk, dat o.a. door Defresne geschreven is. De mensen kunnen hun tranen niet bedwingen, sommigen vallen flauw.
De eerste jaren na de oorlog is de toneelhonger enorm. Er wordt een aanvang gemaakt met de mede door Van Dalsum voorbereidde reorganisatie van het toneel, dat landelijk gecoördineerd en gespreid wordt. Voor het eerst subsidieert de rijksoverheid mee. Tonelisten die tijdens de oorlog niet doorspeelden, worden verenigd in de START (1945) o.l.v. Van Dalsum, Defresne en Sternheim, dat het toneel in Amsterdam en Rotterdam weer op poten zet. Hij herstelt de Gijsbreght-traditie. Gijsbreght is een nationaal symbool geworden. Nog ontroerender is zijn legendarische rabbi Gamaliël in Paulus onder de Joden Na de START richt het trio het Amsterdams ToneelGezelschap (ATG, 1947) op. Ze blijven waarschuwen tegen de dictatuur, bv. met Richard III: Hoedt u voor wezens als Richard en Hitler, ze zijn dood maar niet uitgestorven! Zijn Koning Lear, ook van Shakespeare (regie Defresne), is een onovertroffen toneelmonument. Zij die het zagen, vergeten het nooit meer.
Van Dalsum en Defresne zijn op hun hoogtepunt, hun positie lijkt onaantastbaar. Maar juist bij zijn 40jarige toneeljubileum (1949) komen de jongeren in opstand. Zij zijn de oorlog, het zware repertoire en dito speelstijl beu, en willen het zelf en anders doen. Ook het jonge publiek en een deel van de pers sluit zich bij hen aan. Het is een algemeen verschijnsel, niet alleen bij het toneel. De oorlog en de invloed van de Amerikaanse bevrijders heeft de wereld definitief veranderd. Hij moet het veld ruimen ten faveure van de nieuwe Nederlandse Comedie, die later met de Aktie Tomaat hetzelfde overkomt. Het tijdperk Van Dalsum - Defresne (1929 - 1953) is voorbij.
Hij staat op straat. Hoe moet hij verder en de toneelwereld met hem? Hij is 64 jaar, te vitaal om te stoppen, zit nog steeds met schuld van het ONT en wil zich voorlopig niet meer vastleggen. De uitkomst is, dat hij gastregies en gastrollen gaat doen. Bevrijd van de last van het leiderschap en geïnspireerd door het werken met andere regisseurs en acteurs, komt hij opnieuw tot grote prestaties. Zijn zwervend bestaan eindigt als Cees Laseur en Paul Steenbergen hem onderdak bieden bij de Haagse Comedie. Daar is hij blij mee, maar hij weet: nu moet ik dienend worden in de bedoelingen van een ander. Hoewel zijn speelstijl totaal verschilt maakt hij met Steenbergen een reeks imposante voorstellingen. Laseur: "Een talent als Van Dalsum past zich niet aan, maar hij kan samenwerken, is ontvankelijk en voelt zich hier prettig".
Hij staat nu boven de strijd en is los van zichzelf. Bij zijn gouden jubileum met Sauls dood (1959, 70 jaar) schrijft criticus Leo Hanekroot: "Hoe zeer is hij veranderd, hoe is hij bezonken en mild geworden, terwijl zijn kracht zich zo sterk handhaafde. Waar men vroeger tot beduusdheid toe bewonderde, hoezeer leeft men daar thans mee, zich wetend in de nabijheid van een mens ten overstaan van zo’n figuur, van heel die veelheid van figuren, die hij in zijn ouderdom leven geeft". Na een ziekte en inzinking maakt hij de rekening op en neemt na 55 jaar toneel afscheid met Koning Lear (1964, 75 jaar). Zo wordt hij ook genoemd: de koning van het toneel. Natuurlijk ben ik niet de koning der toneelspelers. Dat is onzin. Ik heb een schakel mogen zijn in een ontwikkeling, die verder gaat, maar met niettemin een moment van eeuwigheid erin.
Toneelleider Ton Lutz: "Hij gaat heen. Hij laat veel na. Albert van Dalsum, God zegene U". Toneelleider Rob de Vries, een van de velen die bij hem zijn begonnen: "Albert van Dalsum weet een gaatje in je ziel te prikken, dat nooit meer verdwijnt." Zo wordt hij over het algemeen ervaren door zijn collega's, het publiek en de critici. Bijvoorbeeld door de schrijver en criticus Johan van der Woude: "Die ongelooflijke intensiteit; die klank van 'zo zijn wij, zo ben ik, zo bent u'; dat haast niet te dragen mededogen met de mens, zijn lot, zijn misère, zijn grootheid. Dat is het nu juist. Van Dalsum is een groot acteur, maar je wordt door hem altijd geconfronteerd met zoiets als het algemeen-menselijke, waarvan je zelf, of je wilt of niet, ook deel uitmaakt, waarbij je, zoals iedereen, betrokken bent".
Na zijn afscheid gaat hij verder als schilder maar speelt nog incidenteel op het toneel en voor de televiesie. Hij overlijdt in 1971 op zijn 82jarige leeftijd. Van Dalsum werd vele malen onderscheiden, o.a. met de Huisorde van Oranje. De AlbertvanDalsumring is een van de belangrijkste toneelprijzen.
De Chronologie op deze website geeft, naar ik hoop, een integraal beeld van zijn persoonlijkheid, levensloop, ontwikkeling en filosofie, zijn werk en de tijd waarmee hij zo verbonden was. Voor het eerst is hier zijn hele oeuvre bijeengebracht: zijn rollen en regies, zijn vele markante uitspraken, artikelen en redevoeringen (zie ook Citaten), en zijn decorontwerpen en schilderijen, die nog nooit op het internet te zien waren.
Hoewel ik zijn zoon en enig kind ben, kostte het mij geen moeite daarbij objectief te blijven. Mijn vader was al 54 toen ik werd geboren. Tegen de tijd dat ik een beetje bij mijn positieven kwam, had hij zijn carrière al bijna achter de rug. Als ik hem nadien opzocht, hadden we het niet over toneel, maar over schilderen, wat we toen allebei deden. Over zijn roemruchte verleden vertelde hij nooit. Daar was hij te bescheiden voor en hij vond het ook niet nodig, want hij keek nooit om. Daarom was het grootste deel van zijn leven en werk mij onbekend. Dat heb ik moeten construeren aan de hand van zijn uitspraken en brieven, getuigenissen van tonelisten, honderden krantenartikelen, tijdschriften, boeken, foto's en geluidsbanden. Hoewel ik heb getracht die van enig commentaar te voorzien, leest u hier dus vooral zijn mening en die van zijn tijdgenoten. Ik heb oude spelling aangepast. De afkorting TIN staat voor het inmiddels opgeheven Theater Instituut Nederland (zie ook Documentatie).
Ik draag deze website ook op aan mijn moeder, die haar leven in dienst heeft gesteld van het zijne, en aan mijn zoon, wiens geboorte hij net niet heeft mogen meemaken.
Sjeng van Dalsum
|