Ik ben nu zelf 75 en mijn leeftijd is wel degelijk medebepalend geweest voor de keuze van het afscheidsstuk. Er zijn niet veel grote toneelrollen, die aan de leeftijd van een oude acteur beantwoorden.  Nu heb ik dezelfde leeftijd als King Lear, een groot voordeel dus, maar nu is de moeilijkheid weer, dat je de kracht moet opbrengen van een man van middelbare leeftijd, want het is een zware rol, waarvoor een grote lichamelijke fitheid vereist is. 1 Rollen zijn vaak, en zeker als je ouder wordt en nog zekerder als je oud bent, de synthese van je eigen leven. Je kiest vaak of voelt je vaak aangetrokken tot rollen die die synthese in zich hebben. King Lear is dit voor mij. Ik zie zo duidelijk mijn eigen ijdelheid, mijn tekorten, mijn aarts-individualisme, mijn eigen (paar) goede dingen ook. 2 King Lear heb ik gekozen om afscheid mee te nemen, omdat ik hier zo geweldig vind wat Shakespeare door hem héén laat gaan, door al die stadia ..... Hij wordt herinnerd aan dingen die belangrijk waren en ook aan de roekeloosheid waarmee hij het gedaan heeft.. Ik voel het er allemaal in zitten. King Lear voelt zich als God, denkt dat hij kan doen en laten wat hij wil, maar ervaart toch dat hij een mens is met zijn mogelijkheidjes. ... Hij stoot op zijn dochters, die er genoeg van hebben onder zijn zin te zitten. Hij kan van de macht geen afstand meer doen, wordt krankzinnig, wordt door die waanzin heen gesleurd... en door het geweld heen klinken prachtige vlagen van wijsheid... Het einde is heel tragisch, de [enige] dochter [die hem wel trouw is] wordt vermoord, maar eigenlijk sterft hij in geluk, in zijn verbeelding leeft de dochter, dat is ook zó prachtig... 3

 

bovenstrijd_t211

Lear wordt vernederd door zijn dochters Regan (Do van Stek links) en Goneril (Anny de Lange). Op de achtergrond Gijsbert Tersteeg als Gloster. Foto Lemaire en Wennink

 

Van Dalsum ziet Lear als een mens, die de ellende over zichzelf afroept, maar dat nodig heeft om uiteindelijk zichzelf en het geluk te vinden. Regisseur Joris Diels staat voor de moeilijke opgave deze visie te verenigen met de zijne, die daar bijna haaks op staat: de vigerende Engelse opvatting dat er geen zin is, het is een onafwendbaar noodlot dat de personages overkomt. Hij vindt een compromis door Van Dalsum in zijn waarde te laten, maar de omgeving van Lear te stileren. De personages zijn bijna toeschouwers op een leeg toneel met enkele setstukken die aan rioolroosters doen denken, waarop zich in een barbaarse sfeer met wapengekletter en paukengeroffel het noodlot voltrekt.

 

bovenstrijd_t212

De wanhopig woedende Lear. Foto Maria Austria

 

"Albert van Dalsum heeft ten overvloede bewezen een geenszins verstard kunstenaar te zijn. Want vergeleken bij zijn voorstellingen van Lear in 1948 en 1953 is deze grillige, dwarse vorst niet vermoeider geraakt, maar zijn kracht en tot waanzin gedreven smart is meer naar binnen gekeerd. Hij heeft zijn woede-uitbarstingen nog terdege, maar zijn waanzin is een dwalen rond lucide wijsheid geworden". 4 "Van Dalsums Lear was toen ook sterker en gevoeliger, innerlijker zelfs dan in zijn vorige creatie van de ongelukkige koning. De scènes in het laatste deel werden daardoor zó aangrijpend, zó intens en zó doortrokken van de eeuwige adem van het toneel, dat zijn afscheidsrol de macht van zijn kunst voorgoed vasthield in de ogen en harten van de toeschouwers." 5 Toch denken velen met weemoed terug aan de door Defresne geregisseerde onovertroffen, nooit meer te evenaren Lear uit 1948. "Wie het toentertijd gezien heeft, draagt de beelden nog bij zich. Mij is vooral bijgebleven het titanische, de mateloze toorn van de koning die opeens komt te staan voor een hem onbekende werkelijkheid, een werkelijkheid die hem niet meer gehoorzaamt. Het zwaartepunt lag in de dooltocht door de storm over de heide en de daarop volgende verbijstering (derde bedrijf). Het hoogtepunt van de artistieke ontroering lag in deze voorstelling later; in de hartverscheurende waanzinscène van het vierde bedrijf, waar men onder de verstandsverbijstering al iets speurde van het dagen van een nieuw inzicht in zichzelf, en in zijn lot; in het ontwaken uit de verbijstering aan het eind van dit bedrijf. Hier, en in de scène met de gestorven Cordelia, lagen de spelmomenten die het verst reikten: een mens die na een heel leven zichzelf ziet. Tevens dus de laatste, overvolle maat van een groot kunstenaarsleven." 6

 

bovenstrijd_t212B

Twee maal Lear, links 1948 met Jo Sternheim als de nar, foto Maria Austria, rechts 1964 met Bas ten Batenburg als de nar, foto Henk van Westering

 

In de kille oktobernacht voor de première kamperen tientallen mensen op de stoep en in auto's voor de schouwburg in Den Haag om een kaartje te bemachtigen. Tevergeefs, want zelfs ruim de helft van de galerij is gereserveerd voor genodigden. Koningin Juliana is met de prinsessen Margriet en Christina aanwezig. Zij zit ook de huldiging uit, die tot ver na middernacht duurt. Als het doek is gevallen en de zeeën van applaus zijn weggeëbd, komt Van Dalsum het toneel op aan de arm van Ida Wasserman. Sprekers zijn onder meer staatssecretaris van OK&W De Laar en burgemeester Kolfschoten. Een duidelijk geroerde Paul Steenbergen zegt: "Dallie, wij worden weer een brokje armer aan het toneel. Toen ik jou vanavond bezig zag, dacht ik, daar zouden twintig acteurs uit gemaakt kunnen worden. Met jou, gaat onze majesteit van het toneel verdwijnen". Georgette Hagendoorn spreekt namens de collega's van de Haagse Comedie. Jules Croiset houdt een geestige speech namens de jongeren van het Nederlands toneel, die gelapt hebben voor een schildersezel. Rob de Vries brengt in een zeer persoonlijke toespraak Van Dalsum's fiere houding tijdens WOII in herinnering. "Wat ze allemaal tegen Van Dalsum hebben gezegd, komt vrijwel op hetzelfde neer: dank voor zijn acteurschap, zijn idealisme, zijn menselijke kwaliteiten, zijn toneelleiderschap."

 

bovenstrijd_t213

Nadat gelukstelegrammen van tal van andere collega's zijn voorgelezen, spreekt Van Dalsum zijn dankwoord uit. Hij is niet treurig gestemd en noemt zich een schakel in het toneel dat eeuwig is:

 

Het besluit om afscheid te nemen komt niet voort uit het gevoel dat bij het toneel nu een nieuwe stijl overheerst waarin ik mij niet thuis zou voelen. Dat is beslist niet waar. Juist bij velen van de nieuwste auteurs herken ik een duidelijke invloed van het expressionisme, de stijl dus die ik heb mogen ontwikkelen voor het Nederlands toneel. Maar ik geloof dat een kunstenaar met een zekere waardigheid de deur achter zich dicht moet kunnen doen, op een moment dat hij nog niet aan aftakeling toe is. Het toneel is eeuwig. Het zal er altijd zijn. Het hoogste doel voor een mens is daarbij om schakel te zijn.
Ik ben Loes Wieringa [zakelijk leider Haagse Comedie] en Paul Steenbergen nog altijd bijzonder dankbaar dat zij, met Cees Laseur, mij bij het uiteenvallen van het A.T.G. in De Haagse Comedie hebben willen opnemen. Ik heb steeds getracht mij zo goed mogelijk aan te passen aan de bedoelingen van dit gezelschap. Ook ben ik dankbaar, dat ik nu tot slot nog eens Koning Lear heb mogen spelen. Daar heeft de Haagse Comedie mij een groot genoegen mee gedaan, want nu heb ik het gevoel op een goede manier afscheid genomen te hebben. Die dank geldt ook Joris Diels, die mij, uiteraard met behoud van zijn eigen inzichten, anders was hij geen goed regisseur, een grote vrijheid heeft gelaten bij de voorbereiding van deze opvoering, en alle andere collega’s, die zich op de repetities steeds zo gul tegenover mij hebben getoond.
Ik ben van plan mij nu te wijden aan het schilderen. Dat is een vorm van kunst die veel van toneelspelen verschilt, maar die er toch ook, als alle kunst, mee te maken heeft. Ik hoop daar een vergoeding te vinden voor het gemis dat mij wacht. 7

 

Fragmenten van de voorstelling en de huldiging in Den Haag zijn ook in het polygoonjournaal van de bioscoop te zien:

 

 

De voorstelling gaat 50 keer en loopt door tot in mei 1965. Overal in het land wordt Van Dalsum gehuldigd. Het afscheid in Amsterdam "greep hem aan op een sterke manier, die ook de zaal ontroerde. Zo zijn eigen herinnering het al niet gedaan had, waren het wel de sprekers, die een golf van reminiscenties opriepen aan de jaren, dat destijds de schouwburg zijn eigen huis was. Hier ben ik zeer gelukkig geweest. Het was ook zichtbaar, dat zijn gedachten zich intensief met die tijd bezighielden. Hij keek terug en de zaal en het toneel van dit moment vulden zich wellicht met wat er vroeger gedaan en gebeurd is, en daarover praatte hij tegen de zaal, zich van die zaal maar half bewust. Niet alles wat men vertelt is helemaal waar. Daden worden soms tot legenden. Maar ik heb het gevoel iets gedaan te hebben dat gedaan moest worden. Ik heb de voorvechter mogen zijn van een nieuwe stijl van spelen. Ik heb dat niet alleen kunnen doen: ik ben August Defresne en Jo Sternheim dankbaar, dat zij mij in de gelegenheid gesteld hebben om te doen wat ik gedaan heb. Ik heb zo een schakel, mogen zijn in een ontwikkeling, die verder gaat. De laatste jaren ben ik veel van deze stijl tegengekomen in de allermodernste toneeluitingen. De naam ervoor was toen expressionisme, maar dat is een begrip, dat men niet te eng moet nemen. Wat men vandaag doet is maar een moment van de stroom die werkelijk door het toneel gaat. Het moment vervluchtigt, waar het om gaat is het zich steeds vernieuwende aanzicht van het toneel. Ik ben zo gelukkig geweest mij te kunnen bewegen op die stroom. Ik wist, dat mijn gedeelte daarin maar van  tijdelijke aard zou zijn, maar met niettemin een moment van eeuwigheid erin. Van Dalsum was, toen hij dit alles zei, nog steeds gekleed en geschminkt als Koning Lear. Niet alleen om die reden noemde men hem ook gisteravond de koning der toneelspelers. Natuurlijk ben ik niet de koning der toneelspelers, zei hij geamuseerd glimlachend, dat is onzin. En dit op de toon van iemand die zegt: het is fijn, dat jullie zo aardig tegen me zijn, maar je overdrijft natuurlijk wel." 8

 

  1. Interview Het Binnenhof 9 nov. 1964.
  2. Interview Ton Lutz, NRC 14 nov. 1964.
  3. Interview Daniël de Lange, Volkskrant 14 nov. 1964.
  4. Ben Stroman, Algemeen Handelsblad 16 nov. 1964.
  5. Anton Koolhaas, Vrij Nederland 21 nov. 1964.
  6. Daniël de Lange, Volkskrant 15 nov. 1964.
  7. Het Vaderland, 16 nov. 1964.
  8. De Tijd-Maasbode 25 nov. 1964.
  Terug