Regisseur Stellwagen stapt op. Verkade ziet in Van Dalsum een van de meest begaafde jonge tonelisten en stelt hem in de gelegenheid zijn eerste regie bij de Haghespelers te doen. Van Dalsum kiest Bouwmeester Solness van Ibsen en speelt zelf Solness.
Solness is een geslaagde oudere architect, maar hij heeft een kil huwelijk met Aline en twee van hun zoontjes zijn bij een brand omgekomen. Op een dag komt met de 24 jarige Hilde de jeugd bij hem binnen. Hij had haar tien jaar geleden beloofd een luchtkasteel te bouwen en nu zet ze hem aan dat ook te doen, waarbij Solness, die hoogtevrees heeft, van zijn eigen megalomaan hoge toren te pletter valt. "Solness, de man die alle menselijke geluk, vriendschap, liefde, opofferde om zijn doel te bereiken. Hij neemt de strijd op tegen God. Hilde wil hem groot zien, staand boven allen uit. Zij wekt de vroegere idealen en zijn strijdlust op, zij dwingt hem de trappen van de toren te bestijgen, zó duizelingwekkend hoog, tot hij weer spreken kan met die daarboven troont. En wanneer de puinhopen het lijk bedekken, dan nog jubelt de stem van die vrouw: Toch stond hij op de top, mijn bouwmeester!" (De Telegraaf 2 okt. 1907).
Van Dalsum's keuze en expressionistische vormgeving van het stuk zijn gewaagd, want de beroemde Duitse acteur Albert Basserman speelde een maand eerder op een tournee door Nederland dezelfde rol, waarmee hij volle zalen trok. Zijn vrouw Else speelde Hilde. Van Dalsum liet de pers weten dat hij Bassermann's realistische opvatting verfoeide en dat hij de nadruk zou leggen op de symboliek van Solness' hoogmoedige strijd met God. Terecht vindt de criticus van het Algemeen Handelsblad (15 nov.1923), want "het sterk naar voren halen van de mensen ten koste van de ideeën, is haast de ergste fout, welke men tegen Ibsen kan maken. ... Nu kan men vragen: wordt, in de opvatting van Van Dalsum de mens niet te veel teruggedrongen door de idee? [want] de voorstelling was sterk vergeestelijkt, tot in de uiterst vereenvoudigde decors toe. Dit laatste schijnt ons over de schreef van het geoorloofde te gaan, maar overigens was er, met uitzondering misschien van Louise Kooimans uitbeelding van Aline weinig overdrevens. ... Van Dalsum zelf heeft van de titelrol een verrassende creatie gemaakt. ... de gedachten en gevoelens waardoor Bouwmeester Solness, schijnbaar een heerser, inderdaad wordt beheerst en overweldigd, die huiverige ideeën die hem totaal in haar macht hebben en hem voor de verschrikkelijkste problemen plaatsen, dat typisch Ibseniaanse in de figuur, dat heeft Van Dalsum er uitnemend uitgehaald, aangezien hij immers de mens toonde die steeds meer onderging en verdween onder de druk van het noodlot der ideeën. Dat, aan het slot, de symboliek er wat erg dik op lag, was niet Van Dalsums schuld maar die van Ibsen. ... het publiek toonde door herhaald applaus na elk bedrijf, dat het was 'gepakt'. Jammer dat het zaaltje niet erg vol was".
Andere critici vinden van Dalsum's Solness even indrukwekkend, maar prefereren toch Basserman's meer natuurlijke vertolking. "Als het zó vergeestelijkt wordt dat de toeschouwer geen steunpunten meer heeft in de stoffelijke werkelijkheid, vervliegt alles", wat volgens Henri Borel in Het Vaderland voor een groot deel ligt aan de vervreemdende kale blokkendoos-decors, die de voorstelling een mystieke tint geven. Cornelis Veth in De Telegraaf (2 okt. 1907): "En dat moet gezegd: Van Dalsum brengt ons deze mens na. Hij haalt ontzaglijk veel uit de figuur", maar verder heeft Veth ook geen goed woord over voor de ongezellige decors (niet ontworpen door Van Dalsum) en Sara Heyblom als Hilde Wangel en Louise Kooiman als Solness' vrouw Aline: "De symboliek, die over de gehele vertoning ook over haar [Wangel] spel gegoten was, kon haar niet die opwinding brengen, die Solness tot zijn fatale daad moet bewegen. De vrouw [Aline] in het spel der Duitsers, een wat bekrompen, goed schepsel, dat door verdriet aan het malen is geraakt, liep hier in de gedaante van Louise Kooiman rond, als lijdende aan chronische aangezichtspijnen, en met de meubelen samen, stellig schuld aan haar mans waanzin".
Van Dalsum slaat terug met een ingezonden stuk in het Het Vaderland van 15 nov. 1923, dat mede is ondertekend Eugène Gilhuys, die Solness' zoon Ragnar speelt:
Gaat het in dit stuk om geestelijke waarden, of is het een pathologisch geval van hysterie? Gaat het voor de Nederlandse toneelspeelkunst nog om geestelijke waarden of gaat het om 't min of meer gelukkig uitbeelden van gevalletjes? Wat is hier eigenlijk aan de hand in Holland? Moeten wij jongeren ons blind staren op een verouderde Duitse toneelvorm, die in Duitsland zelf reeds ettelijke jaren over boord gegooid is? Neen! dat zullen wij niet doen, ondanks alle geschrijf.
Ook Verkade riposteert Borel's kritiek met een ingezonden brief in Het Vaderland (19 nov. 1923), waarin hij het voor Van Dalsum opneemt:
Later zegt Verkade in een interview (Astra, juni 1927): "Ik zal geen Bouwmeester Solness zijn; ik zal de deur niet sluiten voor wat nieuw is, óók al heeft het persoonlijk niet mijn enthousiasme, zoals ik dat indertijd voelde voor Shaw c.s. — Dus Van Dalsum...? — Dus zal b.v. Van Dalsum de gelegenheid krijgen om voortaan enige malen per seizoen 'jonge' toneelkunst bij het Verenigd Toneel te brengen. — En uw eigen plannen? Verkade haalt de schouders op, 'n beetje moe. — Och, misschien dat men mij en Van Dalsum nog eens naast elkaar, in een enkele grote rol, b.v. Shakespeare's 'Othello', op de planken zal zien".
|