Wij willen vandaag met elkaar spreken over het 'moderne drama' en wel in die beperkte vorm, die wij het 'expressionistisch toneel' noemen. Dat betekent, dat wij ons midden in de branding van zoeken en twijfelen begeven, die ons geestelijk leven beheerst, dat leven bedoel ik, waar wij allen midden in staan en ieder van ons zijn eigen felle strijd heeft te strijden.
U interesseert u allen, dit mag ik wel als veronderstelling voorop stellen, voor het toneel. Waarom doet u dat? U verwacht van het Toneel de oplossing van uw eigen individuele vragen, de opheffing van uw eigen twijfelingen. U wilt uw eigen geestelijke strijd op het toneel zien, u wilt als toeschouwer aan deze zijde van 't voetlicht meevechten. U weet dat in de diepste grond die strijd groot en schoon is, welnu, diezelfde grootheid, diezelfde schoonheid wilt u op het Toneel zien. Het Toneel moet u bevrijden ...
Als het spel begint is de zaal donker! U zit in het donker. Niemand ziet meer de uitdrukking van uw gezicht, het masker, dat u in het leven draagt, kunt u laten vallen, u kunt waar zijn tegenover uzelf.... Uw lijden, uw vreugde, uw twijfelingen, uw zonde, dat zal zich daar voor u in die lichtcirkel voltrekken als een groot visioen, waarin u speler en toeschouwer tegelijk bent. Zo veronderstel ik dat u het toneel ziet; tenminste deze eis stel ik aan uw artistiek geweten. En in deze betekenis wil ik ook met u spreken, niet dus als een die van bovenaf komt decreteren hoe het is en worden zal, maar als kunstenaar die op zijn beurt naar de menselijke klankbodem in u zoekt om verstaan te worden. Ik kom hier dan ook in de eerste plaats niet als toneelspeler, maar ik beschouw u en mij als mensen; mens vóór - en mens àchter het voetlicht en ik heb mij tot taak gesteld er op te wijzen hoe eigenlijk die verhouding is.
In de eerste plaats dan wil ik u zeggen hoe wij, toneelspelers, die verhouding zien. En ik stoot al dadelijk op de vraag van mijn artistiek geweten, dat mij vraagt: waarom moet erover gesproken worden? Je bent niet in de wereld om te spreken, je moet spelen; spreken erover is een zwakheid. Maar dan, onmiddellijk daarna, zie ik me staan op het toneel, ik speel. Wat gebeurt? Ik worstel om me te ontdoen van m’n conventionaliteit, van m’n lafheden, van alles wat m’n menselijkheid wil verstikken, ik wil als mens naakt staan aan deze zijde van het voetlicht, ─ ik kijk op.... ik zie niet de mens maar een publiek. Daar aan de andere kant hebben ze hun smokings en colbertjes nog netjes aan! Toch moeten zij ze uittrekken; ook aan die kant moeten ze zich van hun lafheden ontdoen, dan kunnen we pas met elkaar praten. Ze willen dat niet! Dan zal ik ze dwingen! Ik zal m'n potenties opzwiepen tot hun grootste scherpte, ik moet een gevecht met ze beginnen op leven en dood. Ze zetten muren neer van uitlachen! Ik voel me als een soldaat, die de stormloop moet wagen, ik voel de moed in m’n vingertoppen.
Dan komt er een moment! Een meneer met vrouw en dochter in de stalles staan op: ,,Kom vrouw, ik ga weg, ik wil me amuseren, en niet gekweld worden.” Dat is een nederlaag voor me. Met een laatste wilsinspanning dwing ik hun geesten tot stilte, zij zien in zichzelf... Wat zien ze?. .. Chaos, .. duisternis.., daarin de vuurpijlen van hun vragen die terugvallen in het donker. Ik kom van het toneel in m’n kleedkamer met een lach van trots op mijn lippen en zeg tegen een collega: "Ze waren er toch onder!" Of een avond, als het niet lukt, kijk ik in de moede ogen van een acteur en zeg: "Ik was er niet in, vanavond", en je gaat weg zonder goeienavond te zeggen. Toen dacht ik: dat is het leed van de besten onder onze toneelspelers. Daar moeten we over spreken met elkaar. Er is iets dat niet klopt aan deze kant van het voetlicht en aan die kant; dat kunnen we niet wegnemen door er over te spreken, maar we kunnen tot de erkenning komen, dat er iets is dat ons bindt, dat we niet zo hopeloos individueel verloren zijn als we denken.
Toen heb ik lange tijd ten onrechte gedacht: Dit is een zaak die door het geld bepaald wordt; het toneel staat nog in het teken van het kapitalisme! De mensen denken dat ze met het neerleggen van wat geld kunnen eisen, dat ze een avond aangenaam bezig worden gehouden, ze willen dat hun geest met rust wordt gelaten, ze kopen de kunstenaar-kunstemaker een avond. Het moet daarmee uit zijn. Maak hun het kopen onmogelijk en zij zullen het niet meer zien als een gekochte amusementswaar, als een zaak van materie, en wij zullen met elkaar kunnen opgaan naar het werk van de geest.
Ik dacht aan Rusland waar het zo geweest is. Waar een schouwburg hetzelfde was als hier een museum, tenminste in die zin dat het door de Staat gesubsidieerd wordt en de mensen er heen kunnen gaan zonder te betalen, waar zij komen om iets te ontvangen en niet om amusement te eisen. Ik citeer U een gedeelte uit het boekje van Nico Rost: 'Kunst en Cultuur in Sovjet Rusland': "Staat en toneel waren de eerste jaren zeer eng met elkaar verbonden. Het Toneel was een machtig propagandamiddel ter verkondiging van nieuwe politieke ideeën. De regering wijdde in het begin dan ook al haar aandacht aan het toneel. Men vocht om het toneel te veroveren, zoals men eens om het Kremlin gevochten had. Aan de bestaande toestanden moest een einde worden gemaakt. De voorstellingen waren gratis toegankelijk. Slechts stukken van revolutionaire inhoud, stukken die de arbeiders voorlichtten en hen voorbereidden op een nieuwe toekomst, zouden worden gespeeld."
Ik voel dat dit moest mislukken. Kunst kan niet vrij gemaakt worden van de materie met het doel haar geestelijk opnieuw te knechten. Ik citeer dan verder een beschrijving van Lunatscharski, de man die al deze hervormingen tot stand heeft gebracht, de commissaris van Kunst en Wetenschappen: "Lunatscharski is ongeveer 40 á 45 jaar oud. Hij heeft een levendig aristocratisch gezicht, levendig tintelende ogen en een kleine zwarte spitsbaard. Hij is uiterst voorkomend, doch maakt een vermoeide en zeer onrustige indruk. Men ziet het deze man aan, hoe hij gezocht heeft en gepeinsd om de hem toevertrouwde zaak zo goed mogelijk te volbrengen, hoe hij steeds met alle kracht hiernaar streefde en niet slaagde. Want ook dat bemerkt men: een tragisch onvoldaan zijn over eigen prestaties. Hetgeen daarnaast aan hem opvalt is vooral een grote innerlijke goedheid, waarin men de zuiverheid van zijn bedoelingen en een, ondanks decepties, onwankelbare goede wil bespeurt."
En toen zag ik mezelf staan aan de uitgang van het theater: zoals ik de gezichten van de mensen langs me heen zag gaan. Ik begreep, dat de eigenlijke zaak veel en veel dieper ging ... dat zij van kunst verwachten de verlossing, terwijl kunst niets anders kan zijn dan spiegel. Spiegel van schoonheid, spiegel van worsteling, in deze tijd. Dat ieder mens de strijd met zichzelf heeft uit te vechten, maar dat hij wel zijn eigen strijd in gebonden vorm op het toneel in de ogen kan zien.
Dat is al jaren geleden begrepen; dat het kunstwerk van deze tijd niet meer is een aangename verfraaiing van het leven, maar de uitdrukking van de daad van een ziel. Wij zeggen niet meer van een schilderij van een middeleeuwer: die mensen konden niet tekenen, zij begrepen de proporties van het menselijk lichaam niet, zij kenden de wetten van de perspectief niet... De natuurvorm van het mensenlichaam werd verdraaid en verwrongen, uitgerekt om tot de uitdrukkingsvorm te geraken van de ziel... De gebaren van deze mensen zijn gebaren van de ziel. Wij zeggen van deze middeleeuwers: dat zijn kunstenaars, zij zijn voor ons opnieuw de waarheid geworden. De waarheid: dat kunst niet is overeenstemming met de natuurwereld, maar overeenstemming met de innerlijke wereld van de kunstenaar. In onze bevrijdingsdrang van de natuurnabootsing zijn wij de natuurvorm zelfs gaan haten. Hieruit is de moderne kunst ontstaan die wij kubisme, futurisme, expressionisme noemen.
Expressionisme als reactie tegen impressionisme. De wil tot uitdrukking, als reactie tot het weergeven van indrukken. Tegenover het zien met de ogen, het zien met de geest. Dan komt de vraag: zijn de mensen in het algemeen en de jongere toneelkunstenaars in het bijzonder bezig met dit werk? Ja, zij zijn er mee bezig, het is mijn overtuiging en mijn geluk, dat zij dat zijn. Zij zowel als u voelen het 'tegenwoordige' ─ hun eigen tijd. Zij voelen de niet meer te stuiten revolutie aan de geest tegen het zinnen- en natuur gebonden kunstbegrip. ... Wij willen niet de natuur vernietigen, maar wel vernietigen de erkenning van de natuurwet als levenscheppend beginsel. In die zin is expressionisme voor hen een poging om door de prikkeldraadversperring van natuurwet en rede tot de erkenning van het goddelijke te komen; dit is wat deze kunst de kleur van het religieuze geeft. Als er voor ons een dogma bestaat, dan is het wel dit, dat hoogste Ik-openbaring, openbaring van het goddelijke is. 1 Wij willen het visioen - niet het weten, de openbaring en niet de waarneming.
Ook in de toneelkunst is de expressionistische vorm doorgedrongen, voornamelijk in Duitsland. In Ierland hebben de schrijvers Dunsany en Synge hem verstaan. Dunsany in een stuk De goden van het gebergte. In Duitsland hebben wij Walter Hasenclever, Paul Kornfeld, Georg Kaiser, Ernst Toller en anderen, minder bekenden. Op het werk van Ernst Toller wou ik eens nader met u ingaan. Allereerst dan zijn spel 'Massa Mens'. De titel 'Massa Mens' moet u begrijpen als een tegenover elkaar plaatsen van twee grote machten in het leven: de macht 'Massa' tegenover de macht 'Mens'. Het is moeilijk in een stuk, waarin ieder reëel gebeuren uitgedijd is tot een algemeen menselijk gebeuren, waarin eigenlijk geen individuen meer zijn, geen karakters in de gewone zin, maar Machten als Massa en Mens met elkaar kampen, het is moeilijk van een dergelijk stuk de intrige te vertellen. Maar wij moeten ons toch oriënteren voorzover we het stuk niet kennen.
Massa is voor Toller proletariaat ─ arbeidersbeweging ─ revolutie ─ daad ─ geweld. Massa is naamloos. De figuur in het spel, 'de Naamloze' vertegenwoordigt de Massa. Mens is individu, ziel, afwending van geweld, opstanding in liefde. Mens is vertegenwoordigd door de vrouw Irene Sonja L. De mens, de vrouw Sonja, voor haar is de bestaande maatschappelijke orde een leugen geworden, haar menszijn drijft haar met innerlijke noodzakelijkheid in de arbeidersbeweging. Bevrijding van de massa is voor haar synoniem met de bevrijding van de mens. De revolutie breekt uit en voert hen beiden tot de daad. De Naamloze wil geweld, wil moord. ─ Massa moet overwinnen, als het moet door moord. ─ De vrouw wil dat de mens overwint, wil liefde, verbiedt moord. Zij ziet het offer. De arbeiders verliezen de strijd. De vrouw wordt gevangen genomen en zal ter dood worden gebracht. Als een noodzakelijkheid komt de oplossing: Haar man, representant van de verstarde staatsbeambte, komt en smeekt haar terug te keren. Zij weigert terug te keren naar de oude Maatschappij met haar leugens. Als zij afscheid genomen heeft van haar man, de in staatsplicht verstarde, haar vijand naar de geest, de beambte, maar tevens ook de geliefde van haar bloed, als zij onbegrepen van elkaar gescheiden zijn, roept zij hem achterna:
Geef toch je hand mij...
Deze eenzaamheid van de mens, die alle banden met de bestaande orde verbroken heeft, en toch mensenmoord niet kan aanvaarden, zelfs niet voor de bevrijding van de massa. De tragiek is: zij staat als mens in de massa, maar de massa staat niet als mens bij haar. In haar laatste ogenblikken komt de massa in de gedaante van de Naamloze en wil haar bevrijden, kan haar bevrijden; twee bewakers zijn neergeslagen, ook de derde zal neergeslagen worden en zij is vrij ... Zij weert af, zij overwint en zegt:
Hoor: geen mens mag mensen doden
En verder:
Gij (massa-geweld) leeft gisteren.
1920 Ernst Toller in de gevangenis van Niederschönfeld
Ernst Toller, de communist, heeft zijn uit zeven beelden bestaande spel 'Massa-Mens' geschreven in het eerste jaar van de Duitse revolutie in de gevangenis Nieder-Schönefeld. De tragiek is voor hem de oneindige afstand tussen mens en massa; als gevolg daarvan de strijd, de worsteling, die tragisch is. Als een noodzakelijkheid is het stuk uit hem losgebroken, als een noodzakelijkheid bouwen de scènes zich op tot de worsteling tussen de 'Naamloze' (de massa) en de vrouw Sonja (de Mens). Als een noodzakelijkheid komt ook de oplossing. De vrouw, die zich in vrije geestelijke wil afwendt van het geweld, de dood ingaat en door deze daad van bewuste liefde de uitweg wijst. Als een grote eenzame, die aan niemand steun meer vindt.
Toller heeft de opbouw van zijn drama verdeeld in zeven beelden. Drie ervan zijn reële beelden, drie zijn droomvisioenen van de vrouw Sonja Irene L. Maar ook in deze zogenaamde reële beelden heeft hij geen milieutekening bedoeld, maar strijd, wording van de massa als werkelijkheid; in de droombeelden: worsteling van het individu met zichzelf, als visioen gebeeld.
Dat Toller niet alleen over visioenen spreekt, maar ze weet te beelden, ze visionaire vorm weet te geven, blijkt wel het duidelijkst uit het zesde beeld van zijn drama, waar de vrouw droomt dat zij in een kooi is opgesloten in een onbegrensde ruimte. Hij bedoelt hiermee: 'de kooi van haar gebondenheid aan het Ik, geplaatst in de onbegrensde eeuwigheid van Leven en Dood.' Waar de vraag van de schuld bij haar aanklopt in hoeverre ieder mens schuldig is aan het gehele Maatschappelijk gebeuren. Is zij schuldig? Is de massa schuldig? Is de mens schuldig? Is de mens schuldig uit gebondenheid aan het noodlot? Er komt uit de begrensdheid van haar menselijk denken geen antwoord. Dan komt uit de afgrond van kwelling de beschuldiging van God. Dan moet God schuldig zijn! Dit is het einde van haar denken, dat in waanzin uitmondt. Maar uit deze waanzin staat de waarheid in haar op, haar nieuwe plicht, de daad uit liefde, het offer van haar leven. De kooi verdwijnt, zij is vrij! Vrij en gebonden tegelijk in haar daad. In deze scène staat bij haar: De begeleider, een abstracte figuur, haar diepste wezen, die haar vergezelt en haar brengt naar de daad van het offer. Toller beschrijft hem zo: 'Zijn gezicht, dat een magische gelijkenis toont met de trekken van de vrouw: een mengeling van het aanschijn van de dood met het aanschijn van opperst-gespannen Leven'. Hij leidt de vrouw. Ik wil u dit fragment uit het drama voorlezen, het zesde beeld.
ERNST ZOLLER: Massa - Mens
Onbegrensde ruimte. In ‘t midden een kooi, door een lichtkegel omkransd. Daar binnen in elkaar gehurkt een geboeide (gelaat van de Vrouw). Naast de kooi de begeleider in de gestalte van een oppasser.
(Het toneel wordt donker)
Dit is een andere mystiek dan die van Maeterlinck; Maeterlinck is hierbij een bleekbloedige. Hier is een tot mystiek gestolde werkelijkheid, een nieuwe stijl. Hier heeft het geestelijke vorm gevonden.
|
De Vrijzinnig Christelijke Jongerenbond organiseert de tweedaagse Conferentie voor Dramatische Kunst in het Oolgaardthuis in Arnhem om de protestantse jeugd bewust te maken van de betekenis die het toneel voor hun geloof kan hebben. Dagvoorzitters zijn dominee Everhard Spelberg, die met Van Dalsum bevriend raakt, en de theoloog prof. van Holk. Dit initiatief is een voorloper van de oprichting van de VPRO door Spelberg twee jaar later.
Van Dalsum met de oprichter van de VPRO Everhard Spelberg
Expressionisme is anti-intellectuele gevoelskunst. Van Dalsum zegt hiernaast dat de rede (het verstand, de kennis) de weg verspert naar onszelf, ons gevoel. Hij wil niet weten, maar met zijn kunst openbaren wat er in hem omgaat. Kunst is voor hem religieus, want de hoogste ik-ervaring is het visioen dat hij met God verbonden is en daardoor met de hele mensheid. De tragiek in Toller's Massa-Mens is de afstand tussen de eenling (Sonja) en de mensheid (de naamloze massa). Zijn toneel is een daad van de ziel. 'Daad' is veelzeggend. Hij heeft een missie: de mensen weer bijelkaar brengen om het leven in verbondenheid te vieren. Hij acht zich een soldaat, die het publiek moet wakker schudden en veroveren. Hij wil confronteren in plaats van amuseren. Omdat hij zijn gevoel bloot geeft (ik wil als mens naakt staan aan deze zijde van het voetlicht), eist hij van het publiek dezelfde betrokkenheid, om zo tot de erkenning komen, dat er iets is dat ons bindt, dat ieder mens de strijd met zichzelf heeft uit te vechten, maar dat hij wel zijn eigen strijd in gebonden vorm op het toneel in de ogen kan zien.
Louis Saalborn in De Telegraaf, 17 jan. 1926
Zijn elitaire houding roept verzet op. Het grote publiek wil wèl geamuseerd en niet dwingend confronteerd worden. Vandaar ook het bezwaar van toneelleiders, die afhankelijk zijn van het publiek. Verkade gebruikt de spreekbeurt op de conferentie voor zijn antwoord: toneel kan niet baanbrekend zijn, kan zich niet opwerpen als leider van een nieuw gedachtegoed, maar slechts maatschappelijke ontwikkelingen volgen en weerspiegelen. En het is nog maar de vraag of dit expressionisme die ontwikkeling vertegenwoordigt, want het publiek verstaat het niet en vraagt er niet om. Louis Saalborn, toneelleider naast Willem Rooyaards, mengt zich tijdens de conferentie niet in deze discussie, maar stelt anderhalf jaar later in een interview met De Telegraaf ('Onder de drakenvlag'), dat "In deze na-oorlogperiode niet geëxperimenteerd mag worden met ik-problemen, gevalletjes en onverteerde diepzinnigheden", want de mensen hebben al genoeg aan hun hoofd. Men is wel degelijk geboeid, als de stukken licht verteerbaar, aansprekend romantisch en goed gespeeld zijn. Er is niks mis met toneel als amusement, waarmee het publiek geleidelijk aan rijp gemaakt kan worden voor het zwaardere werk: "de hele jonge Duitse beweging op toneelgebied is met een geweldige omweg ten slotte maar een klein, belangrijk, stukje opgeschoten: inplaats van het naturalisme of realisme, brengen de beste jongeren thans vrij verwant werk, maar met veel diepere spanningen".
Van Dalsum in De Telegraaf, 31 jan. 1926
In Kunst is levensbesef kwam hun verschil in opvatting al tien jaar eerder ter sprake, wat niet wegneemt dat ze op elkaar gesteld zijn. Bovendien is Saalborn ook een getalenteerd kunstschilder. Ze exposeerden samen op een groepstentoonstelling in 1924. De Telegraaf ('Neer die drakenvlag') vraagt Van Dalsum om een weerwoord:
"Gelooft u dat het ons toneel weer beter gaat, dat wij met een rustig opbouwen van het speelstuk uit, via stukken van hoger gehalte, weer tot groter toneelkunst zullen komen? Men hees de drakenvlag. Men haalde tevens bakzeil en wierp vele idealen als ballast overboord, om vlot te blijven. Maar of dat koers houden is? Daarom lijkt de situatie mij zeer ongunstig: alles wat succes heeft, is vooral goedig van aard, gemiddeld ongeveer op het niveau van 'Oud Heidelberg' [ opgevoerd door Saalborn]. Een goed toneelstuk daarentegen is agressief. Het grijpt de mensen aan, zegt ze: "je moet anders worden, het is niet in orde met je". Het laat ze niet in de stemming of alles koek en ei is met hun wereld en het theater daarin alleen bestaat om hen aangenaam bezig te houden!
|