"Toen ik hem voor het eerst zag, waren wij beiden geëngageerd bij Royaards en eerstejaars! Hij kwam naar mij toe en bracht mij de groeten van een gemeenschappelijke kennis. Ik vond hem onmogelijk, hij had een gezicht vol puistjes en rode handen. Ik was dan ook niet erg toeschietelijk. Later heeft hij me dat verteld. Toen onze verhouding na twaalf jaar eindigde en ik wanhopig ongelukkig was, heb ik wel eens gedacht: ,,Is dit misschien mijn straf omdat ik als jong meisje zo hoogmoedig was?”

 

Nooit ontmoette ik een man, vreemder, wonderlijker dan hij. Geheimzinnig gesloten, kinderlijk open, in de greep van zijn werk als geen, soms scheen het of hij niet in deze wereld leefde. Als regisseur was hij de moeilijkste die ik ooit heb meegemaakt, bijna het onmogelijke eisend van zijn mensen. Maar zijn greep op een stuk was zo dwingend, zo geniaal, dat niemand aan zijn leiding ontkwam. Hij werkte met bijna bovenmenselijke liefde en zelfs de kleinste rol werd onder zijn handen een gebeurtenis. Toch kon het zijn dat hij kort voor de première alles veranderde. Ik herinner mij dat hij eens ‘s morgens op een repetitie kwam en zei: ,,Vannacht heb ik een droom gehad, nu weet ik hoe het worden moet”. Het was één week voor de première. Alle rollen werden omgegooid, alle decors overgeschilderd, ieder was de waanzin nabij. Maar de avond werd een denderend succes, publiek en pers juichten. Zo mocht men de triomf van de genialiteit beleven.
Van Dalsum was een begenadigd speler en een grote persoonlijkheid.

 

Ik weet niet meer, hoe onze liefde begon. Was het een blik, het aanraken van handen, een lach? Het kan van alles geweest zijn. het wonder was er. Stralend en onafwendbaar. Als ik nu aan onze verhouding terugdenk, dan voel ik vreugde en dankbaarheid. Vreugde over de zalige uren die wij samen hadden, dankbaarheid voor alles wat hij mij gegeven en geleerd heeft. Hij was het die mij het leven leerde zien, rijker en schoner dan ik het tot nog toe beleefd had.
Hij schilderde; ik wist niets van schilderkunst, het zei me niet veel. Uren hebben wij samen door musea gedwaald, hij vertelde mij van alles, waarom dit zo prachtig en dat zo ontroerend was en toen leerde ik óók zien en elk schilderij dat wij samen bekeken werd een vreugde. Toch heb ik nooit zijn hoogte aan appreciatie bereikt. Soms op een tentoonstelling snakte ik naar thee, dacht alleen maar aan thee — banaal en hij praatte maar door en genoot van alles. Ik had sterk het gevoel, dat ik zijn mindere was, altijd. Ook de natuur leerde hij me zien. Ik was altijd dol op buiten, maar toch nooit zo als samen met hem. Hij zei eens:,,Weet je dat er zoveel paars in de natuur zit?” Ik zag er niets van, maar hij als schilder zag het zo, ik wilde het met alle geweld ook zo zien en zei dan tegen mijn vrienden: ,,Kijk hoe paars die boom is”. Ze dachten dat ik van Lotje getikt was. Fietstochten, wandelingen, vooral in Valkenburg, waar wij elke zomer speelden, steile rotspaden, kabbelende beekjes, korenvelden. Midden in de korenvelden neer te vallen en elkaar lief te hebben, de geur van het koren, de bijen, de vlinders, de zon! Leefden wij niet in het Paradijs? Soms bad ik: ,,O God, geeft dat het zo blijft, dat het zo mag blijven, altijd”. Maar het bleef niet.

 

Natuurlijk zijn er nog anderen in mijn leven geweest. Wat is een vrouw zonder liefde, wat is een actrice zonder liefde? Het waren altijd kunstenaars. Zij hebben mij veel gegeven, ik meende hen lief te hebben, maar alles zonk in het niet bij één die zijn stempel op mijn leven drukte, één die meer van me hield dan alle anderen, één die leeft in mijn hart."

 

Fragmenten uit Spelend door het leven, Sara Heyblom 1978

 
  Terug