Na hun succes met Joseph in Dotan (1917) richten Van Dalsum, Coen Hissink, Gerard Arbous, Charles Gilhuys en Jacq. Sluyters (zakelijk) de NV Het Groot Toneel op. 'Groot' als protest tegen alles wat klein is. Ze huren de Plantageschouwburg, waar Colnot en Poons operettes en revues opgevoeren. Dat dit publiek aandachtig hun debuut Othello (regie Gilhuys) volgt, is tekenend voor de kwaliteit van de voorstelling, want die duurt vier uur en is de zware tragedie van Shakespeare over de Moorse bevelhebber Othello, die door de intriges van zijn officier Jago zijn vrouw Desdemona verdenkt van overspel en haar uit jaloezie wurgt. Coen Hissink wordt alom geprezen voor zijn meesterlijke Jago. Van Dalsum speelt de veel moeilijker rol Othello. Top Naeff: "In het verhaal hoe hij Desdemona's liefde won, ontroerde de kinderlijke trouwhartigheid van de Oosterling. Later bleek Van Dalsum fysiek niet tegen de rol opgewassen, verviel in het melodramatische, maar aan het slot hernam hij zich ... stond daar weer een eenvoudige van hart, uit de verbijstering ontwaakt, groot in zijn oprecht berouw". De decors zijn van de Bergense School schilder Frans Huysmans, een broer van de acteurs Willem en Dido Huysmans. Van Dalsum raakt bevriend met Frans, schildert later met hem in Groet (NH) en schakelt hem in bij meerdere voorstellingen. Van Dalsum schildert ook met Charles Gilhuys (zie 1922 Twee tentoonstellingen).

 

Nietzsche

Met Marie Gilhuys-Sasbach als Othello's vrouw Desdemona, foto Merkelbach. In een volkstheatertje, waar ik eens Othello was, begonnen sommigen luidkeels te schelden, toen ik 'mijn vrouw' moest vermoorden

 

Barbarossa schrijft geestig over De Maagd van Orleans: "Ik ben dol op openluchtspelen, maar ze moesten 's winters gehouden worden en dan in een goed verwarmde zaal. Voor Valkenburg maak ik een uitzondering. Daar is een diepdonkere grot op de achtergrond, zo natuurlijk door mensenhand gewrocht als de natuur het niet kan. Het schijnt er te spoken van heksen en geesten. En er omheen statige bomen met gladde stammen en voor de toeschouwers een ruimgebouwd amfitheater, dat tegelijkertijd als klankbord dient. In deze ideale omgeving speelt Het Groot Toneel — als het kind maar een naam heeft, zei Shakespeare reeds — Schiller's Maagd van Orleans.
Het was opnieuw Marie Gilhuys-Sasbach, die door haar spel trof. De gemoedelijke Schiller heeft zijn Maagd met zeer vrouwelijke eigenschappen toegerust en zonder een zeer reine vertolking zou deze wonderlijke Maagd spoedig van haar voetstuk liggen. Marie Gilhuys bleef staan. Zij was aandoenlijk vrouwelijk in haar zielestrijd en sleepte de toehoorders mee. Indien 'Het grote Toneel' deze actrice gelegenheid geeft zich in haar genre te ontwikkelen, wacht ons nog een verrassing.

 

De strijd der mannen óm deze vrouw en om haar heen, werd met grote geestdrift gestreden. Van Dalsum had de ietwat jeugdige, min of meer verwijfde, zwakke Koning Karel te spelen en zijn grime was meer in overeenstemming dan zijn stem, die van een verbazende geestkracht getuigde. In het begin had hij prachtige ogenblikken, die aan een Franse Hamlet deden denken. Jammer dat veel van de indruk verloren ging, doordat hij zich op de bovenverdieping had te bewegen en de kans dat hij er af zou vallen, niet gering scheen. De regie had het hem daar trouwens niet gemakkelijk gemaakt. Tegen een aardig verweerde rotswand, die zeer goed te gebruiken zou zijn geweest, had men een veldheerstent geplakt, en midden op de belétage stond een soort étagère-kastje, dat van zessen tot kwart voor tienen vloekte met de statige rust alomme. In een natuurtheater moet men niet aankomen met geschilderd linnen en beplakt karton.
Coen Hissink was indrukwekkend als Talbot, de rol die Bouwmeester vroeger vervulde. Fors, welsprekend en van een adeldom die sympathiek was, doch zijn hoogtepunt bereikte hij als de zwarte ridder, waarbij de sombere spelonk de hoofdrol vervulde. Dan was er Gilhuys als Lionel in klapperend harnas, een ridder zonder vrees noch blaam en wiens welluidend orgaan de reine Maagd Johanna zodanig bekoorde, dat zij haar belofte er door vergat. Gelijk vele maagden voor haar deden en na haar zullen doen.
Een jong acteur, Jan Boezer, was een schilderachtige Philips de Goede, sterk en fier en vol gevoelige accenten. Arbous is Graaf Dunois, een ietwat eigenwijze bastaard van Orleans, parmantig en met zoveel nadruk in zijn stem, dat hij alle klemtonen met klinkbouten vastnagelt en met zoveel gewicht in zijn houding alsof het zonder hem scheef zou lopen. Agnes Sorel vond een goede vertolkster in Sara Heyblom, die krachtiger spel gaf dan men van haar gewoon is. En ook haar stem heeft aan volheid gewonnen. Naast Koningin Isabeau, die niet stamt uit het Huis van Valois doch uit het Huis Colnot en Poons, was zij een lieve verschijning. Het slottafereel, de dood van Johanna, werd gespeeld in het stervende licht van de avond en vertoonde in het vallende duister reflexen en verdoezelde kleuren, die denken deden aan 'De nachtwacht'. Tot het laatst toe volgde het publiek met aandacht de voorstelling, er was zelfs een climax in de belangstelling te bespeuren. Maar vier uur operluchtspel aan een stuk is wel wat overdadig en misschien alleen te genieten voor badgasten, die zich duur en kostelijk vervelen. In ieder geval is het genot echter van vrij nobeler gehalte dan de draaiorgel-kermis in Valkenburg, die sinds ettelijke seizoenen het lieve Geuldal verkracht" (ingekorte versie, De Telegraaf 9 juli 1918).

 

Daarna regisseert Van Dalsum Eenzaam van Fabricius over de ingenieur Bijlevoorde, die met vrouw en kind naar het binnenland van Borneo vertrekt om daar opzichter van een niet meer geëxploiteerde goudmijn te worden. Gilhuys weet zich geen raad met de waanzinnig makende eenzaamheid van de ingenieur en Van Dalsum is volgens Barbarossa (De Telegraaf 9 okt. 1918) ook niet op zijn plaats: "Hij speelde de ruwe controleur Kreemer, een vloek-beest en een drinkebroer, die voor geen dood en zelfs voor geen stilte bang is. Ach, hoe week en fatsoenlijk werd deze beer van een kerel onder de malse handen van v. Dalsum en terwijl ik hem zo gadesloeg, kwam het in mij op dat hij de eenzame vermoedelijk veel beter zou gespeeld hebben dan Gilhuys".

 

Nietzsche

De acteur Coen Hissink (1978-1942) ten tijde van Het Groot Toneel.

 

Evenals Van Dalsum was Hissink was een sterk acteur, mystiek en sociaal gericht en later communist. Hij werd tijdens WOII gedeporteerd en stierf in het concentratiekamp Neuengamme. Zijn portret, in 1918 geschilderd door  Herman Lugt, hangt in de Stadsschouwwburg in Amsterdam

 

Het vuur dat loutert is "Een oorlogsstuk, dat speelt in 1914 aan de vooravond van de oorlog in Parijs [en] enkele maanden na de oorlogsverklaring. De gebeurtenissen van 1914 zijn echter nauwelijks meer actueel in deze tijd nu we al zoveel verder zijn en nu staten uiteenvallen en tronen wankelen. De heer Monet herhaalt nog eens allerlei frasen, die we al vier jaar lang dagelijks in de krant gelezen hebben. ...Het meest overtuigend was van Dalsum, die de dagbladredacteur met kracht en aplomb speelde..." (Algemeen Handelsblad 28 okt. 1918).  

 

In  Salomé (de perverse prinses die zich het afgehouwen hoofd van de profeet Johannes op een zilveren schaal laat brengen) van Oscar Wilde, voorafgegaan door Een Florentijnse tragedie, eveneens van Wilde, ontketende Van Dalsum volgens Kramer 1925 zulke driften, dat de verschrikking als een koude wind door de zaal ging. Maar het doet er niet meer toe, want na een half jaar is het geld op, er is geen geschikte schouwburg en vijf kapiteins op een schip is te veel. Hissink en Gilhuys fuseren met De Toneelvereniging van Herman Heijermans en Van Dalsum stapt eruit. Maar toch had het een eigen kleur. In hoofdzaak ging ‘t niet goed, omdat bleek, dat de tijd nog niet rijp was voor een durende samenwerking.

 

 

 

Terug