"Toen u negentien was, dat zal dan in 1933 geweest zijn, was u verbonden als volontair aan het Amsterdamse Toneel. Hoe bent u van de planken van het schip op de planken van het toneel terechtgekomen?

 

Dat zat zo. Ik was dus bij die havenpolitie. U moet zich goed voorstellen: die jongen, met niet te veel kin en wat pluizen op de lip en een grote pet, die koper poetste met de grote titel en die verhaaltjes schreef. Die korte-golf-verhalen werden gelezen door de direkteuren van de vereniging die toen in de Stadsschouwburg zat. Die direkteuren wilden een Duits stuk opvoeren, De drie appelbomen, en daarvoor wilden ze het advies hebben van een zeeman, die hun kon vertellen hoe mensen zich op een schip in zee gedroegen en hoe ze in de havenbuurten rondliepen. En dan dachten ze: ‘Laten we eens kijken of we daar geen expert kunnen voor vinden. Laten we die zeeman nemen die aldoor in Het Handelsblad schrijft. Toen hebben ze dus een briefje gestuurd naar Het Handelsblad om te vragen of de heer F.R. Eckmar [pseudoniem van De Hartog], de kapitein F.R. Eckmar, hoogedelgeboren heer dan nog, of die eens even wou komen kijken.
Toen ging ik kijken met die pet in de Stadsschouwburg en zeg aan de portier van de artiesteningang: ‘Ik wou de direktie spreken.’ Zegt de portier: ‘De direktie? De gasmeter staat achterin, hoor!’ Hij dacht dat ik gas wou opnemen. Toen ben ik toch toegelaten tot de direktie. Die verwachtte een bonk van een zeeman en zag daar een jongen met de pet binnenkomen. Ze werd dan toch royaal: als er dan niets anders is, laten we hem proberen. Dat is daarop uitgelopen dat ik hen niet alleen geadviseerd heb, maar ik ben nog gaan staan op het toneel ook, omdat ik zo aan de bemanning beter het goede voorbeeld kon geven.

Ik ben daar een Finse straatzanger gaan doen. Ik sprak geen Fins maar ik heb een Fins lied gemaakt, hoor! O ja, op het thema van Dvoráks Nieuwe wereld en nog iets er bij. Ik ken het zelfs misschien nog. Wacht even. Het zal niet meer gaan, geloof ik. ‘Halle medalle’ kwam erin voor. Dat was nou niet wat je noemt Fins, maar iedereen geloofde erin. Het tragische stuk had een zeer slechte kritiek maar verder schreven ze in de krant over die goeie Finse straatzanger, over die jongen die interessante Finse liedjes zong en ze vroegen: ‘Waarom staat zijn naam niet in het programma?’ Die stond er niet bij omdat de Finse zanger geen heibel wou met de havenmeester. Zo gauw ik klaar was met zingen, sprong ik meteen de fiets op en dan ging het zo vlug mogelijk terug naar de haven. Trouwens, als ik op het toneel kwam, plakte ik me telkens een extra grote snor aan om niet herkend te worden.

 

Het was toch een aanmoediging. Hebt u nog meer toneel gespeeld?

 

Jazeker. Ik ben ten slotte bij de havenpolitie weggegaan en werd vrijwilliger voor regie en dramaturgie bij het Amsterdams Toneel. Dat was precies hetzelfde als mijn funktie van adjunkt-inspekteur voor smokkelaffaires. Ik kreeg ook tien gulden in de maand en had ook niets nuttigs te doen. Maar ik zag toen ineens een grote carrière als akteur. Maar dat is ook weer niet meegevallen.
Het is toen eens gebeurd dat ik Georgette Hagedoorn, die een grote vriendin van me is geworden, moest vervangen. Georgette speelde toen in Cirkus Knie en voor een opvoering in Zierikzee ging dat niet meer. Ze speelde de rol van een boerenjongetje en tegelijkertijd verwachtte ze een baby en dat was het reglement: een boerenjongetje, dat ook een baby verwachtte, nou dat kon niet meer he. Er moest toen maar iemand anders worden gevonden en ze hebben mij dan maar genomen. Ik was natuurlijk ietwat groter en had bovendien dat dikke hoofd en met dat alles moest ik een boerenjongetje van een jaar of elf zijn. Ik heb al de tederheid van mijn ziel in die rol gelegd, ik heb mijn gezicht wat bijgewerkt met sproeten en een beetje blond haar en ik heb dan gespeeld, gespeeld met de gedachte: ‘Al die mensen kruipen snikkend de zaal uit.’ Daar kwam de volgende dag dan het verslag in de krant en daar stond geschreven: ‘De heer J. de Hartog treedt op als de dorpsidioot.’ Dat is dan eigenlijk wel het einde geweest van mijn carrière als toneelspeler."

 

Fragment van het interview Ten huize van 4,  Joos Florquin, Davidsfonds, Leuven 1968.

 

  Terug