Privé schuwt Van Dalsum al deze jubileum-publiciteit. Hij heeft een hekel aan plechtigheden en toespraken, maar hij moet wel jubileren voor de centen wegens zijn schulden van het Oost-Nederlands Toneel: "Men moet Van Dalsum door-en-door kennen om hem te begrijpen; wie niet jarenlang naast of onder hem werkte zal tegenover hem staan als tegenover een vreemd wezen uit een andere wereld en zal misschien niet kunnen geloven, dat deze gesloten, verlegen-lachende man heel zijn artistieke omgeving in vuur en vlam zet. Er is maar één categorie van mensen in wier gezelschap Van Dalsum zich laat gaan — fraaie babbeltjes voor de gevallen waarin hij zich niet laat gaan heeft hij niet bij de hand — n.l. zijn medewerkers; en er is maar één plek waar men hem in z'n ware gedaante kan zien: het repetitie-lokaal — doch daar heeft natuurlijk niemand ooit toegang" (J.G. de Haas, Nieuwsblad van Noorden 16 maart 1935). Compagnon Guus Defresne wel. Hij vertelt hoe het is om met hem samen te werken en geeft een meesterlijke analyse van zijn persoonlijkheid 1:

 

"De onderscheidenlijke functies zijn de volgende: wij zijn beiden directeur van de N.V. Amsterdamse Toneelvereniging, wij zijn beiden regisseur, Van Dalsum is acteur en decorontwerper en ik doe het dramaturgisch werk. De wijze, waarop deze functies vervuld worden, is uit de aard der zaak afhankelijk van iemands persoonlijkheid. Nu is een der beste eigenschappen van Van Dalsum, dat hij van een zeer sterke emotionaliteit is, een zijner slechtste, dat hij neiging vertoont zich kritiekloos met zijn gevoelens te vereenzelvigen. Hij heeft echter de zeldzame verdienste dit soms in te zien. Bijgevolg: met het zakelijke en financiële deel der leiding bemoeit hij zich nooit. Deze wordt gevoerd door Jo Sternheim en mij, geassisteerd door J. Carpentier-Alting. Niet alleen echter, dat er nooit een besluit van betekenis uitgevoerd wordt zonder zijn goedkeuring, als de zakelijke en financiële leiding door overmatige beredenering van een moeilijkheid, om zo te zeggen, niet meer voor- of achteruit kan en ook geen schijn van een zijweg-kans ziet, dan wordt Van Dalsum de moeilijkheid voorgelegd, die met de onfeilbare intuïtie, die sterke gevoelsmensen soms bezitten, in een oogopslag de oplossing ziet en zich lichtelijk verbaast over onze drukdoende kortzichtigheid. Het toneelleven in Nederland heeft aan de eigenschap van Van Dalsum om een moeilijke situatie en de oplossing daarvan, ik zou bijna zeggen onberedeneerd, maar ineens vlijmscherp te overzien, historische ogenblikken te danken.

 

In onze samenwerking, in de verhouding, hij acteur, ik regisseur, is Van Dalsum een mens gebleken van zeer zeldzame, ik zou bijna zeggen zonderlinge, innerlijke samenstelling. Vertoont hij toch als directeur soms de kritiekloosheid, die mensen met zeer sterke gevoelens onvermijdelijk eigen is, indien hij met die gevoelens zelf als materiaal moet gaan arbeiden, als acteur dus, functioneert zijn kritisch weten in hoogste en allerfijnste werkzaamheid, zo zelfs, dat geen zin, geen gebaar, geen intonatie door hem gebracht kan worden zonder te weten waarom, waardoor en waarvoor. Aldus stelt hij aan het analytisch intellect van een regisseur de hoogste eisen en gaat hem daarin voor of volgt hem tot in zo kleine bijzonderheden, dat op de repetitie wachtende acteurs of actrices zich vaak in stilte ergeren, over hetgeen zij tijd verknoeien achten, maar dat in wezen niets anders is dan de intensiefste arbeid aan de innerlijke constructie van een karakter, waarvan de  onfeilbaarheid en hechtheid een der grootste eigenschappen is van Van Dalsum als acteur.

 

Een regisseur, die met Van Dalsum als decorontwerper samenwerkt, is een gelukkig mens. Het mag zijn, dat de regie van Van Dalsum zelf soms lijdt aan onnauwkeurigheid der intellectuele details, zij kenmerkt zich steeds door een monumentale visie op het geheel. Dit is ook de beste eigenschap van zijn decors. Van Dalsum is een mens van heel groot formaat. Men versta mij wel, ik bedoel dit niet alleen als compliment, ik meen, groot formaat in gunstige èn in  ongunstige eigenschappen. En in de ongunstige zin blijkt dit nergens zo sterk als in zijn ontwerpen. Vraag een reus om een lucifersdoosje te maken en het zal een kist worden. Een kist kan groot en sterk en glanzend mooi zijn, maar is als luciferdoosje in alle geval totaal mislukt. Een dergelijk gevaar vertoont Van Dalsum ook als decorontwerper. Een hoogst enkele maal mislukt een decor daardoor, maar meestal zijn ze ook door deze eigenschap van een rijkheid van zeldzaam rake kleur, een hechtheid van dramatische constructie, dat de voorstelling reeds ‘gemaakt’ is voor de repetities begonnen zijn. Van Dalsum geldt voor mij als een der geniaalste decorontwerpers van de wereld. Niettegenstaande dat, houden Sternheim en ik ons hart vast als hij begint en maakt Carpentier-Alting ons ziek van zenuwen door ons wel tien keer per dag op de meest ongelegen en onverwachte ogenblikken met het somberste gezicht er op te wijzen, dat ‘het drie vrachtauto’s worden’, waaraan dan steeds toegevoegd wordt: ‘ik heb jullie gewaarschuwd’.

 

Voor Van Dalsum als dramaturg werken is zeer moeilijk. Indien in een stuk een verandering aangebracht moet worden, is het ook weer zijn intuïtief gevoel, dat hem de zwakke plek doet waarnemen. Met een eerbied afdwingende juistheid weet hij ook de oorzaak aan te wijzen. Om echter de vorm en aard van de verbetering te vinden, is een weten van dramatische wetten en werkingen nodig, dat de psychologische en dramatische waarden afmeet op het gevoelloze goudschaaltje der vergelijkende kritiek. De arbeidende kracht bij het schrijven van een stuk is het gevoel, de arbeidende kracht bij het bewerken is het weten. Deze beide arbeidskrachten kan Van Dalsum, zoals trouwens alle sterke gevoelsmensen, slecht onderscheiden. Het gevolg is, dat hij een dramatische wijziging in een stuk, heel vaak op het eerste gezicht verkeerd beoordeelt. Men zou echter een zeer slecht dramaturg zijn, indien men niet steeds met zijn artistieke ontevredenheid rekening hield, want altijd zit er diep binnenin een korrel goud, waarvan hij het opdelven dan wel moeilijk maakt door de vorming van gevoelsschachtjes, die er eer van af dan er heen leiden.

 

Ten leste rest mij nog ons beider functie van algemeen artistiek leider. Als zodanig is Van Dalsum een wonder. Ik heb de neiging mijn beoordelingsmaatstaf voor het al of niet opvoeren van een stuk te klein te maken. Van Dalsum doet dit nooit. Hij eist van ieder stuk de innerlijke brand van een hem verschroeiende overtuiging, hij eist te zelfder tijd de strakheid van een bijna bovennatuurlijke wetmatigheid.
Doordat Van Dalsum een mens is van groot formaat, zowel in gunstige als in ongunstige zin, is hij als mens soms heel, heel groot en soms heel, heel klein, maar als toneelcultuur bevorderend artiest, doet hij nooit een stap terug, eist van ieder stuk de zaden voor een tuin van wonderen, die zijn leven gevende fantasie zal doen ontbloeien tot een paradijs, al komt het ook niet zelden voor, dat de toeschouwende wandelaar er de bevrijdende weg niet in vinden kan."

 

  1. De samenwerking tussen Van Dalsum en mij, gepubliceerd in het programmaboekje van Othello en in Toneelrevue 1935.
  Terug