Na zijn grote successen met De Perzen in Carré (1963) en Prometheus in Amerika, beiden van Aeschylos, regisseert Erik Vos (later artistiek leider van toneelgroep De Appel) Prometheus voor het Holland Festival. Zijn opvatting heeft met Van Dalsum's tijdstoneel gemeen, dat juist de eeuwigheidswaarde van een klassiek stuk bewust kan maken van wat er nu gaande is: "Het stuk mag dan een Griekse tragedie zijn, het zou net zo goed nu geschreven kunnen zijn. Het lijkt op wat Genet en Becket doen: het onderbewuste een rol laten spelen. En dan die problematiek van het stuk. Die is dezelfde als van onze tijd. De vraag bij voorbeeld: wat doen we met het vuur? Denk aan de waterstofbom en denk aan Vietnam. En de crisis in het Godsbeeld. Zoals Zeus een ouderwetse God werd gevonden zo zijn ook wij op zoek naar een nieuwe God, die meer met onze hedendaagse ideeën overeenkomt" (De Tijd 10 febr. 1967).

 

"Ik heb voor de voorstelling acteurs van alle gezelschappen en ik wilde ook acteurs van alle generaties hebben. Ik schreef aan Van Dalsum of hij wilde, maar ik verwachtte eigenlijk niet, dat hij ja zou zeggen. Hij heeft per saldo afscheid genomen. Maar vandaag belde hij me op uit België, waar hij, naar hij zei, .... aan het filmen is [Heeft geleden onder Pontius Pilatus, BRT TV]. Denk dus maar niet, dat hij alleen maar in zijn boerderij in Noord-Holland zit te schilderen. Ik vind het een heel grote eer, dat hij onder mijn regie wil werken. Ik ben bij hem begonnen als anonieme vluchteling in de Gijsbreght" (De Telegraaf 25 feb. 1967).  

 

schilder_t264

Repetitie van Prometheus met v.l.n.r. Elisabeth Andersen, André van den Heuvel, Van Dalsum en Erik Vos; foto Maria Austria

 

"Het eerste dat hij op de eerste repetitie speelde was: het water. Hij zei: ik spoel toch aan? En dus spoelde hij aan, waadde door het water naar het vuur toe. Ik keek mijn ogen uit, want ik had niet aan het water gedacht zo, meer aan het vuur. Maar hij kwam uit het water, en keerde ernaar terug. Element tegen element, een terugkeer naar het oerelement waar alles uit geschapen is. Dat water hield hem meer bezig dan het vuur, aanvankelijk, want hij kon er zich tegen afzetten. Het gaf hem een existentie, waaruit hij Prometheus kon bestrijden" (Brief van Erik Vos aan Do van Dalsum, coll. SvD).

 

"Prometheus, gestraft door oppergod Zeus omdat hij het had bestaan de mensen op aarde de beschikking te geven over het vuur, met een licht ontvlambare halm ontstolen aan de wagen van de zonnegod Helios. Mét het vuur had hij de mensen ook het bewustzijn gegeven, de creativiteit, een eigen wil en met die wil kwamen ze in opstand tegen Zeus. Het is een stuk waarin visueel weinig gebeurt. Maar dat betekent volgens Vos niet dat het statisch is, integendeel. ... "Het gaat over het individu, dat niet wil buigen voor de brute kracht van de overheerser, over het verlangen naar een meer redelijke God", zo zegt Vos. "God is niet dood, maar het ouderwetse beeld dat wij van God hadden is dood. Wij zijn ook op zoek maar een 'moderner' God, met wie wij meer contact willen hebben." De functie van het koor in het stuk ziet Vos niet als die van commentator. "Het geeft weer wat er in Prometheus omgaat, wat er in de zaal omgaat. Het koor is zelf emotie." De leden van het koor treden op met maskers voor, zodat ze onpersoonlijk zijn en telkens iets anders kunnen uitbeelden" (De Tijd, 10 feb. 1967).

.

\

schilder_t265

André van den Heuvel als Prometheus (links) en Van Dalsum als de zeegod Okeanos met maskers van Lisette van Meeteren

 

De rol van Prometheus noemt Vos "beestenzwaar", want hij staat de hele voorstelling vastgeketend boven op een rots. Van den Heuvel: "Ik ben  blij als het voorbij is, maar ook jammer. Ik ging met Albert van Dalsum wandelen in het Vondelpark, we bouwden aan elkaars rollen. We zijn een eenheid met zijn allen. En vergeet niet dat er een aantal generaties vertegenwoordigd zijn. De oudste en de jongste Gijsbreght bij elkaar" (De Tijd Maasbode 10 juli 1967).

 

schilder_t266

Van Dalsum als Okeanos in Carré. Foto Maria Austria

 

"Het was een zeer boeiende voorstelling, die naarmate zij vorderde ook in kracht groeide. Die kracht zetelde in het woord en wat er mee gedaan werd, niet alleen door de sterke spelers die er in stonden, met inbegrip van het koor, ook in de ruimtelijke werking, die het kreeg, van reliëf voorzien door gebaren en bewegingen, in klankperspectieven gezet door de muziek van Jan van Vlijmen, gestalte aannemende in de maskers, die zich voortzetten in de kleding, een groot spel dat zich ontplooide en klank kreeg in een goed werkende ruimte, sober gehouden met één krachtig accent van de tweebenig omhoogschietende rots van Wim Vesseur. ... Daar komt een ongelooflijk boeiende actualiteit in over, die de uitspraak bevestigt, dat een tragedie als deze niet klassiek heet, omdat zij oud is, maar omdat zij nieuw blijft. ... Het doet zich meteen al in de inleidende scene voor— waarin de god van het vuur Hephaistos tegen zijn zin Prometheus aan de rots vastklinkt — al dringt het dan nog niet zo sterk door: de Macht, die daar als een louter werktuig van Zeus zijn harde bevelen uitschreeuwt is met de herinnering aan bijvoorbeeld de concentratiekampen een bekende figuur. ... In deze voorstelling wordt Prometheus — en dat komt ook door de kracht die André van den Heuvel aan Aischylos' taal ontsteekt en op de toeschouwer overbrengt — een onverzettelijke, in ketens geklonken en hevige pijnen lijdend, toch in verzet tegen de opperste macht — of, juister gezegd, tegen het onrecht dat schuilt in de willekeur daarvan, waar die ook ontstaat, bij Zeus zelf, of bij degenen, die zijn wil komen uitvoeren. Want Zeus komt niet in het spel voor, er is slechts sprake van de voorstelling, die anderen zich van hem maken. Okeanos, die Prometheus komt aanbieden voor hem een goed woord te zullen doen, stelt hem zich voor als iemand die toch wel tot medelijden te bewegen is en tot vergevingsgezindheid — maar dat lijdt tot een soort schipperen, dat Prometheus honend van de hand wijst.
In Okeanos — Albert van Dalsum gaf er de gestalte aan — die ook door de kleding, maar vooral door de gebaren, kon doen denken aan een Oosters afgodsbeeld, en in de bezwerende kracht van zijn woorden klonk de bezonken wijsheid door, die mensen er toe brengt zich te schikken. De priesteres Io daarna, achtervolgd door de wraaklust van Hera, half waanzinnig, veranderd in een koe, komt vragen wat de zin is van haar dolend lijden, dat alleen maar zinloos lijkt: een schokkend beeld, waaraan Elisabeth Andersen innerlijke gloed meegaf, en waarin een heel brok mensengeschiedenis verbeeld lijkt, dat nog steeds niet ten einde is. Het wijst dan ook naar de toekomst. Hermes ten slotte, die namens Zeus zijn eisen komt stellen, door Carol Linssen zó gespeeld, dat hij volledig de verachting waard is die hij van Prometheus krijgt: een nul die zich groot waant omdat hij stem mag geven aan de oppergod.
Aischylos' Prometheus een groots stuk, niet langer alleen in de literatuurhistorie, maar in deze voorstelling levend gemaakt, meer emoties wakker makend dan men voor mogelijk had gehouden" (André Rutten, De Tijd Maasbode 4 juli 1967).

 

  Terug