Van Dalsum regisseert en speelt in de zomer van 1917 Joseph in Dotan van Vondel met de Ghesellen van den Spele. Het vakbondsblad Toneel-leven verwijt hem dat hijdaarbij amateurs heeft ingeschakeld, want beroepsacteurs zijn in de zomer veelal werkeloos. Na zijn verweer tegen deze aantijging reageert Van Dalsum fel op de mening van de redactie dat men net zo goed zelf voor een paar dubbeltjes Vondel's toneelstuk kan kopen en lezen. Hij maakt ze uit voor schoolmeesters, die niet begrijpen dat lezen of mooi opzeggen van een dichtwerk als Joseph in Dotan nog geen toneel maakt.
Juist door de grote tekortkomingen, die deze vertoning zeer zeker had, is het mij nog duidelijker gebleken, dat een stuk in verzen en in het algemeen in gebonden taal, alleen dàn toneelkunst wordt, wanneer zich in het gebaar hetzelfde ritme gaat uiten, dat door de dichter neergelegd is in het woord. Want dan eerst zal een stuk in verzen bij een vertoning zijn kosmische betekenis krijgen, evenals het ritmisch geluid van de branding van de zee, de ritmische figuur van een vlucht vogels, die voor onze oren en ogen de waarneembare verhouding vormt van de Heelalgeest en de mens.
In de regie van Joseph in Dotan brengt Van Dalsum in de praktijk wat hij een jaar eerder in Kunst is levensbesef propageerde: het ritme waarmee een dichter zijn kosmische besef (de Heelalgeest) uit, moet op het toneel vertaald worden in een ritmische handeling zoals in de dans.
Het woordje ‘dans’ intussen schijnt de verbazing en verontwaardiging van de redactie gaande te hebben gemaakt, want zij zegt in haar artikel in de eerste plaats, dat ieder voor een paar dubbeltjes Vondel’s stuk kan kopen (waarschijnlijk bedoeld als bemoediging voor de leden nu het zich aan te schaffen); maar dan volgt een opmerking, die ik verwacht van een schoolmeester, maar niet van een artist: ieder kan in Vondel’s stuk lezen: ‘de Rei van Engelen spreekt de voorrede.’ Meent de redactie misschien, dat ik de Rei van Engelen niet heb laten spreken? Deze indicatie door Vondel klaarblijkelijk alleen bedoeld om aan te duiden welke personen de handeling openen, wordt door de redactie gebruikt als bewijs, dat de Rei van Engelen alleen maar spreken mag en niet gebaren, terwijl de tekst van deze openingsrei ons onmiddellijk in de handeling plaatst en allerminst als proloog dient beschouwd te worden.
Vervolgens verwijt hij ze een kruideniersmentaliteit, die inkomen boven artistieke vrijheid stelt:
Dat wij dus op weg zijn zulke aardige vette burgermannetjes te worden met zulke mooie jasjes aan, die we gekocht hebben met de goed-betaalde geestelijke slavernij, waar het o zo goed georganiseerde amusementsbedrijf ons toe dwingt, een vol jaar lang. En wat doen wij? Wij trachten niet deze banden af te werpen, maar wij laten ons zelfs vaster binden, omdat we onze geestelijke ontevredenheid laten paaien met kleinere materiële voordelen, door onze vakvereniging behaald. Hier schuilt inderdaad het boerenbedrog op grote schaal. Het boerenbedrog, dat we onszelf aandoen, en dat we niet kunnen ondervangen door het maken van een bondscontract of iets dergelijks. En nu wend ik me tot alle jongeren van onze vereniging. Vrijheid zal voor de kunstenaar alleen geboren worden uit de hernieuwing van zijn kunst en niet uit verzachten van onze materiële beslommeringen. Deze vrijheid zal een werk zijn van de geest en daarom voel ik voor een vereniging van een groep toneelkunstenaars, die tezamen willen arbeiden aan dit werk, maar niet voor een vereniging van vaktonelisten die even zo goed een vereniging van diamantslijpers, het illustere (!) voorbeeld dat ons dikwijls voor ogen is gehouden, maar ik zou de leden willen toeschreeuwen: Houdt u hier verre van! Dat wil niet zeggen, dat onze economische belangen niet behartigd moeten worden, integendeel, zoveel mogelijk! Ik vind duurtetoeslag prachtig en ik ben er heel blij mee, maar nóg blijer zou ik zijn als het besef van kunst, dat in onze jongere toneelspelersgeneratie groeiende is, aan het licht zou gebracht worden door een daad! Want de daad is het terrein van de artist. |
Van Dalsum werpt zich aan het eind van dit artikel op als woordvoerder van de jongeren, die hem voor een deel ook zo erkennen. Hij suggereert dat de vakbond een belegen instituut is, dat jonge acteurs hun lidmaatschap beter kunnen opzeggen en zich zouden moeten verenigen in een bond die wèl oog heeft voor het artistieke belang. Waarop de redaktie van de toneelspelersvakbond zijn zelfingenomenheid aan de kaak stelt:
"De grote fout van alle in zelfoverschattende artistieke waan levenden is, dat zij hun tekortkomingen trachten te verbergen achter artisticiteit. En allen, die niet in hun waan meevliegen, zijn burgerlijk, schoolmeester, kruidenier, enzovoort. Was de persoon van Van Dalsum ons niet zo sympathiek, wij zouden over het slot van zijn artikel zwijgen en ons alleen maar schamen, dat dergelijke misrekeningen van wat is gewrocht door een groep mannen aan wier geestelijke meerderheid Van Dalsum nog niet raken kan, in ons orgaan geschreven worden. Wie maar een klein beetje weet van de reusachtige cultuurarbeid door de ja, ja! illustere ANDB [Algemene Nederlandse DiamantbewerkersBond] ontwikkeld, zal met pijnlijke verbazing Van Dalsum's uitroepteken zien. En had van Dalsum's zelfoverschatting niet zo grote proporties aangenomen, dat hij geloven kon, wat wij hem in een bestuursvergadering eens gezegd hebben: dat men ons herhaaldelijk gevraagd heeft, ‘gezwam’ als (dat van) Van Dalsum niet meer te plaatsen, dat men vrij algemeen beweert ‘die onzin niet te lezen’, hij zou trachten te begrijpen waarom men niet voor zijn ideeën voelt of kan voelen . . . De zuiverste artistieke bedoelingen lijden onvoorwaardelijk schipbreuk op economische afhankelijkheid. Van Dalsum kàn niet zien - door zijn zelfoverschatting - wat èn onze vereniging èn ons orgaan voor het artistieke belang - niet van de enkeling maar van de groep - gedaan hebben. En als hij straks geranseld door het leven, dat zal moeten erkennen, zal hij meer kans hebben een waarachtig voorganger te worden waar hij zich nu in de zelf gewekte schijn verlustigt. De zelfingenomenheid zal moeten plaatsmaken voor de onderworpenheid aan het werk van het toneel. Dit neme Van Dalsum aan zoals het gegeven wordt: in eerlijke, vriendschappelijke gezindheid."
Daar hebben ze wel gelijk in. Zijn zuiver artistieke bedoelingen lijden een jaar later al schipbreuk op economische afhankelijkheid en dat zal niet de enige keer zijn. |