| 
       Toen Van Dalsum in 1966 voordroeg uit de Gijsbreght in het middeleeuwse kerkje in het  gehucht Wadway bij Hoorn (NH), dat dienst doet als cultureel centrum, besefte hij  dat dit dé plek was om Droom der  gevangenen van Christopher Fry op te voeren. 1 Hij regisseert het stuk bij het amateurgezelschap 'Het zoldertheater' van de  KNO arts Harry Scherpenberg, dat dit kerkje bespeelt. Op de foto Harry  Scherpenberg als Meadows en de docenten Nederlands F. Brieffies en Jan Plekker op  de preekstoel van het kerkje. Voor Plekker, is dit de aanleiding om daarna de  theaterdocumentaire Albert van Dalsum,  man van het toneel (Walburg Pers 1983) te schrijven, die hij inleidt met:   
        
      "In 1966 heb ik Van Dalsum voor het eerst ontmoet, in  een dorps café tussen veel lawaai-makende mensen, die zojuist een  toneelvoorstelling in het kerkje van Wadway hadden bijgewoond: een opgewekte,  blije man van 77 jaar, voor wie — die indruk kreeg ik onmiddellijk — de ander  van betekenis was. Hij zette, met klem en nadruk, uiteen dat dat kerkje  bijzonder geschikt was om er een stuk als Droom der gevangenen van Christopher  Fry te spelen. Het was een bekoorlijk, vriendelijk kerkje in het wat ruige Noord-Hollandse  landschap. Hij zag de lampen al hangen, daar een brits, een mooie preekstoel,  mooie ramen. Ja, daar voelde hij wel voor, dat kon best. En . . . hij zou die  'Droom' wel regisseren (uitgesproken als ‘rezjieseren’). Kandidaten kwamen en  gingen. Eindeloos proberen of hij bij iemand de mogelijkheden aantrof om een  bepaalde rol te spelen. Zag hij die niet, dan zei hij op dezelfde toon als  tegen iemand die hij wel geschikt achtte: 'Jij moest dat maar (niet) doen'. Ja,  het ging tenslotte om het stuk, het ding, zoals hij vaak zei. Dat was vanzelfsprekend. 
        Tijdens de repetities stond of zat ik te kijken naar wat hij  deed. Hij zette geen grote ogen op, zijn ogen leefden en dat deed zijn hele  gezicht. Zijn gestalte was zeer gebogen, op het kromme af, maar door zijn  ‘Schwung’, drift en ingetogenheid leek het of hij groot was. Wanneer hij —  zittend — met de repetities begon, kreeg je de indruk dat hij groter werd.  Wanneer hij iets uiteengezet had — zeer duidelijk meestal — of iets had  voorgespeeld — wat hij zelden deed —, vroeg hij soms, volkomen onverwacht of  het duidelijk was. Het zal ongedurigheid geweest zijn, die hem er toe bracht  iets voor te spelen. Zijn optreden was zo krachtig dat de vier amateurs die De  Droom moesten spelen er eerder door tegengewerkt dan geholpen werden. Hij bleef  desondanks erg vriendelijk. Zijn aardig bedoelde aansporingen werkten soms komisch.  Hij zei dan: 'Mensen, dat doen we over, maar dan wel scène-houwen.' Na drie  zinnen tekst: 'Ja, jonges, het is wel goed, maar je moet wel scène-houwe'.  
        Poëzie vloog hem aan; moeilijke, poëtische passages  bezorgden hem nauwelijks interpretatieproblemen. Het leek soms of hij eventjes  tegen de tekst aanleunde die dan onmiddellijk de betekenis prijs gaf. Om  duidelijk te maken op welke wijze hij die betekenis gespeeld wilde zien, verzonk  hij een enkele keer in gepeins, waarbij hij vage stoplappen als 'zal ik maar  zeggen, hoe heet dat' mompelde. 
        Van Dalsum ervoer taal volgens mij als iets lichamelijks;  hij kon aan de betekenis van een woord wrikken: een duidelijk voorbeeld hiervan  is een uitspraak van hem die luidde: 'toneel moet geheimzinnig zijn' waarmee  hij bedoelde: toneel moet een geheim zijn èn toneel moet zinnig zijn. Zijn  regie van De droom der gevangenen streefde naar eenheid, totaliteit. De tekst  werd op een plan geheven, zonder onwerkelijk te worden, zweefde als het ware  over het toneel. 
        Aan de belichting besteedde hij veel zorg. Zeer opmerkelijk  daarbij was dat het lamplicht, dat het licht der maan moest nabootsen, van buiten  de kerk naar binnen moest schijnen. 
        Na de première zei de burgemeester van Wadway in een  dankwoordje aan Van Dalsum: 'Mijnheer Van Dalsum, een rigisseur is net zoiets  als de heilige geest; je ken ze niet zien, maar ze zijn allebei zeer  belangrijk'. Van Dalsum glom van genoegen en lachte krakend. 
        Een dominee in het gezelschap dat De droom der gevangenen  speelde, kreeg tijdens een korte pauze — Van Dalsum met sigaar en koffie — de  vraag toegeworpen: 'Zeg, Terlinden, liep Hij nou over het water, of niet!?'  Dominee ontweek een kordaat ja of nee, wilde gaan toelichten, wat Van Dalsum inspireerde  tot de mededeling: 'Nou, als Hij niet over het water liep, dan hoeft het van  mij niet, allemaal.' " 
        
	
	  - Van Dalsum speelde in 1951 bij het Amsterdams  ToneelGezelschap de rol van 
 
Meadows in De droom der gevangenen, dat Christopher Fry schreef om in een  
kerk  opgevoerd te worden, "omdat de vier soldaten, die in het drama optreden,  
door de  vijand in een kerk zijn opgesloten. In hun dromen vereenzelvigen drie   
van hen  zich met Bijbelse gestalten ... , terwijl de vierde, de oude Meadows, de  
rol Van God vervult, die wijs-beschouwend  toeziet hoe de anderen worstelen  
met de problemen van strijd, levenszin,  doodsangst en offervaardigheid, door   
Fry in  het licht der Christelijke opvattingen van de Quaker geplaatst" (Simon  
Carmiggelt in Het Parool 5 okt. 1951).  
    
  
 |