52   53                

In Ik dien, gebaseerd op de middeleeuwse legende Beatrijs, beschrijft Teirlinck dezelfde tegenstellingen met religieuze en volkse kermis-elementen. Van Dalsum legt Kramer (1925) zijn revolutionaire visie uit:

 

"Volgens van Dalsum moet dit stuk in een circus worden gespeeld, waarbij hij zich toneel en arena als één groot geheel voorstelt. Grote diepblauwe doeken, waarop maan, sterren en kometen zijn afgebeeld, verbergen de zoldering van de zaal voor de toeschouwers. De toneelopening is aangegeven door het witgelaten gedeelte, waarop het kruis zichtbaar is. Op de achtergrond van het toneel is een heel groot transparant kerkvenster, waarin dit kruis is aangebracht. Onder het kruis een altaar met twee grote kandelaars met kaarsen. De witte halve cirkels links en rechts symboliseren twee wegen; vanaf het toneel lopen zij ongeveer zeven meter naar beneden. In de arena: huizen met schoorstenen, kermisterrein met orgels, tenten, een ,,slag op het hoofd van Jut”, slangen, mensen, tobogans, rutschbaan, draaimolens, enz. De zitplaatsen voor het publiek zijn amphitheatersgewijze rond de arena.

 

Voor de aanvang! Het publiek komt om half acht binnen en wordt ontvangen door dezelfde personen, die in het stuk zullen optreden. Langzamerhand stromen de kermisgasten van alle kanten op de kermis toe, draaimolens gaan tollen, gejoel en gerinkel van bellen. Het publiek krijgt hierdoor de indruk, dat het op een kermis is. Het mag er ook vrij rondlopen, totdat een zware gong luidt.
Langzaam aan verdwijnt het licht en komen de molens tot stilstand, men hoort het verre geluid van een spoortrein - stilte - uit die stilte klinkt een koraal op, het grote kerkvenster met het kruis licht langzaam op. Bij het altaar worden de kaarsen door koorknapen aangestoken, het spel is begonnen.

 

Een rei van nonnen met Beatrijs schrijdt naar het altaar en doet haar gebeden.

Van achter het altaar verschijnen twee symbolische figuren:,,Tong” en ,,Blik”, zij verbeelden in zintuigelijke vorm de verlokkingen van het leven. Valentijn verschijnt in de kerk en lokt Beatrijs mee. Zij gaan langs de linkerweg naar beneden en verdwijnen in het gewoel van de kermis, die met hels lawaai opnieuw begint. Het kerkvenster wordt duister. In het midden van het kermisterrein staat de tent van de duivel. In deze tent spelen zich de episodes van Beatrijs’ werelds leven af. Deze episodes worden afgewisseld door volkstoneeltjes op de kermis. Men ziet hoe Beatrijs steeds dieper zinkt, tot zij alles tot de droesem heeft doorgemaakt. Op dit ogenblik wordt het duister, maar dan - ineens - licht het kruis helder op en trekt Beatrijs langzaam - nu langs de rechter weg - weer naar boven en naar het klooster terug. Gelouterd volbrengt zij daar haar leven."
  Terug